De lotgevallen van de familie Risseeuw Gerard van de Velde In deze bijdrage maken we kennis met Hubrecht Risseeuw en zijn twee zonen. Eén emigreerde naar Amerika, de an dere bleef het Land van Cadzand zijn hele leven trouw. In 1820 woonde Hubrecht Risseeuw aan de Heitediek onder Zuidzande, zo werd de Sint-Jansdijk in de Sint-Jans polder in de volksmond genoemd. Een eenvoudig man, pèèreknecht bij een naburige boer. Zijn vrouw Pieternella de Mersseman hield in de kamer een bier'uusje tenminste als ze in de zomer niet mee ging om op het land te werken. Ze waren in 1819 in Oostburg getrouwd. Hij was landbou wer en zij naaister van beroep. Direct na hun trouwdag gingen ze naar Zuidzande, waar Hubrecht een herberg be gon of overnam. Na een paar jaar werd er een tol ingesteld bij hun huis op het wegvak Zuidzande - Nieuwvliet, die hij pachtte. Vrouw Risseeuw moest toen wel thuisblijven om de passanten te bedienen. Hubrecht werd herbergier- tolgaarder. Dat betekende dat hij de tol inde. Eigenaar van het wegvak de polder. Een leuke verdienste voor hem was de opbrengst van bier en koffie. Of er sterke drank werd geschonken, is niet bekend. Maar je snapt wel dat som mige passanten die daarom vroegen, niet teleurgesteld werden. Hubrecht beboerde zelf ook nog een paar stikjes land. Het hewaoi wordt verkocht Langs de oude binnendijken in het Land van Cadzand stonden toen der tijd troenken. Aan de zoete kant van de dijk êên reeke. Aan de zoute kant groeiden twee reeken soms drie. Aan de zoete kant groeiden de troenken, meestal wilgen, minder snel, bovendien was het talud aan deze zijde steiler en korter. Om de zeven jaar werden de bomen verkocht. Langs de zoute kant was de koop meestal zes troenken groot en aan de zoete kant zeven. Hét betrof niet de stam, maar de tak ken: het gewaoi dus. Dat gebeurde altijd in de winter. Den uutklienker werd erop uit gestuurd door de eigenaar van de dijk. Met luide stem trok hij door het dorp en schalde uit: "Volgende weeke wordt het gewaoi op de Heitendiek (Sint-Jansdijk) verkocht bie opbod. Verzaomelen in café Den Tol om tien uuren. Zegt het voor, Zegt het voort." Daonao sloeg tie op z'n bekken en goeng vérder. Soms mee 'n 'eêêle kóóie kwaojoengers achter 'm an, die 'm naopraotende en bela chelijke probeerende te maoken. "Gao nao judder moe der," riep tie dan geërgerd. En dan begonnen die gasten nog 'arder te roepen, want fassoen was toen ook al vérre te zoeken. En achter udder spionnetjes zaoten d 'ouwe mén sen te genieten. Dat moet trouwens ook gezeid worren. Na zijn tocht door het dorp ging hij naar huis en haalde uit zijn schuurtje zijn kapmes en wat rööie aerde. Daarmee ging hij naar de dijk en schalmde met kapmes een stukje van de bast. Op het blanke hout schreef tie met rööie aerde de oplo pende cijfers. Op deze manier werden de kopen gemaokt. Op de dag van de verkoop kwamen er heel wat mensen opdagen. Was het mooi weer, dan trokken bijna alle man nen uit het dorp naar de herberg van Hubrecht. Daar zat de klerk van den deurwèèrder op 'n Lampierstoel die het geld inde van de koop. Hubrecht had in de buurt wat extra stoelen en een paar banken opgescharreld. Want hij wist: Wao volk is, is nego tie. In de haard brandde het vuur. In de Loomaond1 kon het best koud zijn in de polder. Bij de bomen was het altijd druk met kopers en kijkers. De bakker die kocht meestal nogal wat. Voor zichzelf, maar hij speculeerde ook. Werd er te laag geboden, dan sloeg hij toe. De deurwaarder van Oostburg leidde de verkoop. Hij was goedkoper dan de notaris, vandaar dat hij erbij gehaald werd. En wie maakte daar op die winderige dijk het spel? Juist, Willem den uutklienker. Met grappen en grollen leidde hij de verkoop van hoogtepunt naar hoog tepunt. "Pier, kóóp ook 's een bos 'out. De winter is nog lange. An die paor gulden kan je je nie wèrme. Wel an een paor schóöne musters." Je snapt wel, dat er naar deze verkopingen werd uitgeke ken. Vooral in de winter. Dan was er immers geen werk op het land. Er waren mannen bij, die soms wel drie, vier keer per winter op pad gingen. Niet om te kopen, maar om een praatje te maken met dees en geene. Nehalennia zomer 2021 nr. 212 De tol, altied wat Het polderbestuur van de Sint-Janspolder stelde de tol in en zorgde voor de slagboom en het houten bord waarop de toltarieven stonden. En niet te vergeten: de belle. Met Hubrecht was snel een akkoord gemaakt. Hij had er wel oren naar om de tol bij zijn bierhuis te exploiteren. Even een paar grepen uit de tarievenlijst: Een voetganger F 0,0Vi Paard, koe - 0,05 Paard met lege wagen - 0,10 Beladen wagen met - 0,20 paarden -0,11 Een kasjesvint, een leurder, die was vrijgesteld om tol te betalen. In 1928 hief het polderbestuur de tol op. De laatste passant was J. du Bois, voerman uit Groede. De laatste bewoners van het tolhuis waren de familie Jo- zias van de Wege. In 1944 werd de woning door oorlogs geweld vernield. Bij Hubrecht en Pieternella werd op 2 januari 1819 zoon Isaac geboren. Hij trouwde op 19 december 1849 in Nieuwvliet met Sara Marie Buize. Zij was geboren op 8 ok tober 1828 in Zuidzande. Isaac ging als paardenknecht aan de slag op het Berg 'Of en ging wonen in een arbeiders huis dat bij de boerderij behoorde. In dat 'aerbeiers'uusje werd op 4 januari 1853 zoon Hubrecht geboren. Die is dus vernoemd naar zijn opa. Net als zijn vader werd de jonge Hubrecht pèèreknecht op 't Berg 'Of. In 1877 trouwde hij met Janneke la Gasse. Die kwam uit de Achterste Duinen, een buurtschapje in de Tienhonderdpolder onder Cad zand. In die tijd werd er veel gesproken over emigreren naar Noord-Amerika. Bekend was de familie Bril uit Zuid zande. Die waren allemaal vertrokken op één na: Jan Bril. Amerika, een land met ongekende mogelijkheden. Dat sprak tot de verbeelding. Al die verhalen moeten de familie Risseeuw - la Gasse ook wel tot denken hebben gezet. De bekende Nieuwvlietse dorpsdichter Michiel Lucieer schreef over de emigranten in 1865 de volgende regels: Voor hen die nog van hier vertrekken, wil ik mijn geest nögmaals opwekken. Aan hen die naar Amerika reizen, wil ik nu mijn gedicht toewijzen. Vaart wel, vaart wel mijn landgenooten. Hier uit ons midden voortgesproten. Vaart wel in 't land uwer vreemdelingschap. Want gij, gij doet een groote stap. O, reis dan vrolijk en blijmoedig. Al is uw weg soms tegenspoedig. Gezondheid, vrede en vrolijkheid. Dat God u daar door zeer verblijd. Dan zult gij reizen, zeer kloekmoedig over den wijden Oceaan. Dan zult gij reizen overvloedig. En spoedig breekt de dag dan aan wanneer uw talrijk' vriendenschaar U daar ontmoeten, al te gaar. Uit: Zijt gij benieuwd in Sinte-Pier? Het vertrek Die bewuste morgen in april 1913, was Janneke La Gasse vroeg opgestaan om voor de laatste keer samen met haar man het eten klaar te maken. De stuten waren nog maar net opgegeten of daar verscheen al de familie De Keuninck uit Cadzand. Ze waren extra vroeg met phaëton op pad gegaan. Toen ze binnen waren, dronken ze nog even vlug een bakje koffie en maakten een praatje. Toen het tijd was, vertrok het hele gezelschap te voet naar de tramhalte in Zuidzande, bij het Kerkplein. Janneke stapte naast haar man en kinderen over het Sluissewegje, richting tramhalte. Onderweg stonden veel mensen voor hun huisje bij het 'impje om Hubrecht een goede reis en een goede toekomst te wensen. Maar hij kon er moeilijk zijn gedachten bij houden. Hij zag het huisje waar zijn opa en opoe hadden gewoond en de vertrouwde straat. Daar had hij gespeeld, Het was zijn straat. De kerk waarin hij gedoopt was en be lijdenis had gedaan. Het pakte hem, dit afscheid. Hij had niet in de gaten dat veel mensen zich bij het gezelschap hadden aangesloten. Zijn dorpsschool, waar hij had leren lezen en schrijven. Bij het trampadje bleven Hubrecht en zijn vrouw stil staan. Ze keken elkaar aan en namen af scheid." 'n Goeie reize", sprak ze bijna onhoorbaar gevolgd 11 Deze troenken hebben een zwaar gewaoi. Kapmes, gemaakt door de smid van Cadzand. Een lampierstoel, vernoemd naar de stoelenmaker Jacobus Lam pier. Hij woonde en werkte in Zuidzande van ca 1865-1900. Kenmerkend is het uilsymbool in de rugleuning.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2021 | | pagina 7