3
20
naar school. Hij stond dus voor een gesloten deur op de
Hoogstraat. Geen nood. Bram stapte naar zijn moeder
die op de Markt een winkeltje had. Het was net of ze een
voorgevoel van Brams komst had. Piet Beun, de man van
zijn zuster, zette de wastobbe op de achterstraat. "Bram,
nog even wachten op wèrm waoter, dan kan je hiej'n
eihen 'ier buten wassenzei tie tegen z'n zwager. Dat was
de laatste jaren vaste gewoonte: Bram moest eerst in bad
vóór hij in huis kwam. En als Bram uit België kwam, dan
kwam de Rizzla uit de mandoline tevoorschijn. Dat was
ook vaste regel geworden en samen met Piet rookten ze
elk een sigaretje: Bram in de tobbe en Piet op de kele van
de regenbak.
Het paradijs
Niet dat Bram zo bijbels was onderlegd, maar de omgeving
van Osseweien, in de Loopolder, noemde Bram het aards
paradijs. Vooral in het voorjaar was hij daar vaak te vin
den. Wat liggen in het gras en kijken naar de wolken aan
de blauwe hemel. Bram zag hierin allerlei figuren: leeu
wen, koeien, paarden en geiten. En steeds veranderden die
dieren van gedaonte.
Als Brampje hier de hele dag had doorgebracht, vertrok
hij meestal naar de familie Vermeulen, die langs de oude
Zeedijk een herberg open hield met de naam Het Loo.
Deze vriendelijk mensen hadden altijd een bord eten voor
Bram. Vervolgens hield hij zich nog wat op in de Dio-
medepolder en tegen acht uur was hij altijd in de buurt
van de 'ofstee van Izaak Nortier. Rond die tijd kwamen de
pèèreknechten en koeiwachter uut de schuure en stapten
achter mekaar naar de bakkeet. Daar kookte de gróótste
meid Minao al de karnemelkse pap en had voor iedereen
een bord op tafel gezet. "Ah, Bram joengen, binne hie d'r
ook wee bie vanaovend. Schuuf maor an oor," zei ze dan en
dook in de kêêtspinde om nog een bord te pakken. En even
later zat ook Bram achter een bord dampende pap en deed
Mina een lepel stroope van de Zeeuwse Boerin in de pap.
"Bedankt ee," was het antwoord van de dankbare Bram, die
al voor zonsopgang die morgen in zijn aards paradijs was
gestapt.
Tevreden ging hij even later de schuur in, waar hij de
nacht zal doorbrengen in het verse hooi.
Over de familie
We kwam hem al eerder tegen, zijn zwager Pieter Beun.
Die was op 19 april 1911 in de familie gekomen, toen
Brams zuster met hem trouwde in Sluis, in het Belfort.
Pieter had een goede baan met een pensioen in het voor
uitzicht. Hij was conducteur op de tram van de S.B.M:
Stoomtram Breskens - Maldeghem (B).
Op 23 september 1912 werd de tramlijn Oostburg-Cad-
zand feestelijk in gebruik genomen. En wie stond daar
te glunderen op het open tramportaal? Pieter Beun. En
wie ook bij deze feestelijke rit betrokken was, dat was de
bekende musicus Cor Schijve. Hij was die dag de ceremo
niemeester. Speciaal voor deze gelegenheid schreef hij De
Karre Karrekasse.
Bram zijn moeder overleed in 1924. Ze zat al een poosje
in Roozenoord, het bejaardenhuis van de gezamenlijke
protestantse kerken in West-Zeeuws-Vlaanderen. Bram de
Koker Sr besloot kort daarna de winkel te verkopen aan
Jasje Verhage, want zijn dochter Doortje de Koker wilde
geen winkel houden. De oude heer De Koker nam vervol
gens zijn intrek in Roozenoord, waar hij in 1939 overleed.
Nehalennia herfst 2021 nr. 213
In de rouwstoet liepen slechts drie familieleden mee: zijn
zoon Bram de Koker, dochter Dorothea Johanna de Koker
en kleindochter Elisabeth de Koker. Uit Zuidzande waren
zijn oude buurmannen Adriaan Tiersen, Piet Risseeuw
en Kees Dirks gekomen om de oude man de laatste eer
te bewijzen. De dominee sprak bij het graf troostende
woorden en herinnerde aan het zware leven dat deze man
had meegemaakt.
Mobilisatie
In september 1939 wordt de mobilisatie uitgeroepen.
Soldaten bewaken nu de grens en vinden onderdak in het
Land van Cadzand. Bram de Koker vindt al snel de weg
naar de veldkeukens van de militairen.
Na de inval van de Duitsers in mei 1940 schuift Bram aan
bij de toegesnelde Franse soldaten. Als na een paar weken
de Duitsers in de streek komen, schuwt Bram ook deze
soldaten niet. Maar nu vist hij dikwijls achter het net.
In die tijd kreeg hij van zijn nichtje Liesje veel voedsel
bonnen, die Bram uitdeelde aan mensen die het nodig
hadden. Vooral Breskens was in die tijd zijn reisdoel. Daar
kon hij nogal eens wat visjes bemachtigen. Een bijna vaste
slaapplaats vond hij op de boerderij bij de familie Poisso-
nier en Almekinders op het Sluisse Veer.
Tijdens de bevrijding in 1944 deed Bram allerlei kleine
boodschapjes en maakte hij zich voor veel mensen ver
dienstelijk.
De bevrijding
Om de terugtrekkende Duitsers de pas af te snijden,
probeerden geallieerde vliegtuigen de haven van Breskens
onklaar te maken. Dat liep helemaal verkeerd af op die
fatale 11 september 1944. Een groot deel van het vissers
dorp werd platgegooid en honderden slachtoffers waren te
betreuren.
Eind oktober was Bram de Koker weer op de boerderij van
Jacobus Poissonier op het Sluisse Veer. Hier maakte hij de
bevrijding mee. Tijdens de beschieting zaten de mensen in
doodsangst in de schuilkelder, terwijl in de buurt honder
den granaten insloegen. Bram de Koker was ongedurig
en praatte honderd uit. Kortom hij was niet te handhaven
in de kelder, vandaar dat voor hem een schuilplaats werd
gevonden in de hangar van Abram Willems, een eindje
verderop. Hier werd hij op 28 oktober bevrijd en kort
daarna verdween hij naar Breskens, waar hij in een bun-
kertje onderdak vond in de buurt van molenaar Risseeuw.
Die schoof hem wel eens wat eten toe. In de ruïnes van de
huizen vond Bram wat overgebleven beddegoed, waarmee
hij zijn verblijfplaats in richtte. Toen men na een poosje
op dat bunkertje een woning ging bouwen, vertrok Bram
naar de Kaai. In een kapotgeschoten tramwagen wist hij
een hutje te bouwen, maar het tochtte er vreselijk en het
dak was niet waterdicht.
Op een dag werd Bram hierin aangetroffen. Ziek en ver
zwakt werd hij naar het ziekenhuis in Oostburg gebracht,
waar dokter Buskop hem onderzocht en opnam. De
zusters wasten hem voorzichtig elke dag een beetje, zorg
den voor kleding en voeding. Kapper Carpentier knipte
zijn haar, schoor zijn baard en de zusters wasten hem in
etappes dagelijks verder. Ook zijn nagels werden geknipt
en Bram leek op te knappen. Op een dag na het mid
dageten bleek dat zijn soepbord onaangeroerd was. Waar
was Bram? Op de wc? Op een andere kamer? De andere
patiënten van de grote zaal wisten het ook niet. Bram was
niet te vinden. Wat was er gebeurd? Bram had de benen
genomen. Weer naar Breskens. Bij de Nolletjesdijk dook
hij een bunker in. Op wat stro legde hij zijn vermoeide
lichaam neer en nam afscheid van de wereld.
Daar werd Bram levenloos gevonden. De bunker stond
op grondgebied van Groede, waar hij op 3 maart 1947
werd begraven in een huurgraf. Grafdelver Hubrecht van
Peenen zette er een nummerpaaltje op: 1103.
Bij de begrafenis was zijn nichtje Liesje de Koker.
Een paar dagen eerder kopte de krant Bram de Koker,
doodgevroren in een bunker. Bram, die een bekende Zeeuw
was en vooral op de boot van Breskens naar Vlissingen
de reizigers amuseerde met zijn muziek op zijn wrakke
harmonica, was niet meer.
Met dank aan het gemeentearchief Sluis, mw. M. Verhage
- de Bruijne en Isaak de Keuninck.
21
Sluis, Hoogstraat.