Gert, de stoelenmatter Gerard van de Velde We gaan honderd jaar terug in de tijd. Als je Retranche- ment binnenkwamdan stond daar in de scherpe draoi van de weg het eenvoudig huisje van Gert de Bruijne en zijn vrouw Mietje Scheerens. Het woninkje stond niet vlak aan de straatmaar aan een zandpaadjewaarop de gemeen tewerkman één keer per jaar een laagje zand strooide. Dat gebeurde zo half december, ruim op tijd vóór Kerstdag. Gert verdiende zijn geld met werken op het land. Was er geen werk voor hem, dan vulde hij zijn dagen met het matten van stoelen. Mensen brachten hem een stoel, waarop een nieuwe zitting moest komen. Vooral het voorjaar, zo tegen de schoonmaak, had hij het druk. Maar gedurende die andere weken? Dan was het rustig in zijn handel of ging hij op pad om stoelen bij de mensen thuis te matten. Een eenvoudig huisje was het, vertelde ik al, dat huisje van Gert en Mietje. Er was maar één deur en die bestond uit een onder- en bovendeur. Als je die opende, dan stond je in de kamer. De vloer was een aarden vloer. Bij slecht weer maakten de huus er een kuiltje in en gingen ze knikkeren met èèrden mèrbels. Aan de ene kant een open schouw, waarin dagelijks op het haardvuur het eten werd gekookt. Het vuur werd gestookt met musters die van de naburige tronken kwamen. Gert kocht in de winter meestal een par tij hout, dat achter het huis werd opgestapeld. Ook sleepte hij aangespoeld hout van het strand mee naar huis. Boven het haardvuur was de mule van de bakoven. Mietje bakte één keer per week brood. Tegen de achtermuur waren twee bedstees met in het mid den een spinde. Achterin de spinde was de plaats voor de Keulse pot met de ingeleide boontjes. Die moest koel staan. De bedsteden waren weggestoken achter een paar gordij nen. In elke bedstee was een bèddeplanke en verder lag er een kafbed in met een pluimen kussen. Aan het hoofd einde had je het bèddeboord en daarop lag het schoon goed. Ja, Mietje had het goed voor mekaar. Alles was eenvoudig, maar proper. Tenslotte noemen we de kribbe. Die was aan het voeteneinde; daarin werden de baby's gelegd. Dertien kinderen hadden erin gelegen! Onder elke bedstee was een klein keldertje, waarin de wintervoorraad van de èrpels werd bewaard. Het schaarse licht dat door de twee vensters binnenviel, kwam door twaalf kleine ruitjes. Gordijnen waren er niet. Aan de buitenkant hingen vier houten blinden, die tegen de felle zon 's zomers gesloten werden. En natuurlijk gingen die 's avonds ook dicht, zowel in de zomer als in de winter. De tafel met twee keer twee stoelen erbij, stond tegen het raam. Daarop mochten de kinderen beurtelings zitten. Te gen de muur zagen we de dekenkisten staan. Hierop kon je ook lekker zitten. Aan de zolderbalke 'ieng een petroleumlamp, die alleen brandde als het donker was. Schemeren was 's avonds een gewone zaak. Lekker zitten schemeren. Op zo'n manier werd afscheid van de dag genomen en luisterden de huus naar de verhalen van de ouders, grote broers en zussen. Niet alle dertien kinderen bleven tot hun volwassenheid thuis. Nee, de jongens gingen rond hun elfde jaar al in dienst bij een boer. Als koeienwachter begonnen ze. Had den ze op Sinte Maarten (11 november) geen plaats als winterknecht, dan kwamen ze naar huis en moesten ze op de zolder slapen. Deze was belegd met gluitjes tarwestro. De jongen die het laatst boven was, deed 's avonds de zoldervalle dicht en Gert haalde het laddertje weg en zette het tegen de muur. De zolder had geen dakraam, maar donker was het er niet. Soms zag je door de kieren de volle maan boven het dorp staan. In de winter was het er koud. Soms vloog de sneeuw tussen de dakpannen door. Dan werden er liewaote balen op de bedden gelegd. Soms hingen bevroren druppels aan de dakpannen. Wie bij de schoorsteen sliep, die hoorde je niet klagen. En in de zomer? Dan was het niet te harden op die zolder. De jongens lagen dan in hun blote bast op bed. Zo warm was het daar. Op de zolder stonden klerenkisten, waarin de kleren wer den bewaard. In een oude kleerkiste werd in de zomer het spek bewaard. Om te voorkomen dat het hastig (ranzig) werd, omwikkelde Mietje dat spek met stro van pèèreböö- nen. Wat de meisjes betreft, kunnen we het volgende vertellen. Wie ongeveer elf jaar was, verliet het huis om te gaan wer ken op een boerderij als melkmeid. Lukte dat niet, ging dochtertje-lief ergens anders werken en kwam ze 's avonds thuis slapen. In een bedstee. Het dochtertje dat melkmeid was, bleef op de boerderij slapen. Achter het huisje was een groenten'of. Die lag prachtig beschut achter de Truzemèntse wallen. Geen last dus van de westerstormen. Hier was ook het 'uusje. Daarvan was het deurtje wat ingekort, zodat de luchtjes naar buiten konden! Nehalennia - voorjaar 2022 - nr. 215 Vóór het huis was een baontje (toegangspad). Achter op het baantje, vlak voor het huisje was de regenbak. Op het strookje grond tussen het baantje en het huisje, stonden de bloemetjes vriendelijk te bloeien. Dat waren meestal paoslelies (narcissen), flieren (muurbloemen) en boeren- proenkers (duizendschoon). Daar stond ook het schuurtje dat met riet uut de slööte was gedekt met daarin het varkens- en houtkot. Gert de Bruijne haalde zijn groene biezen meestal uit een laag deel van een wei in de Knokkerdpolder; 'n zompe, zeiden de mensen. Of uit een zompe in het schorre van de Zwarte Polder. Soms haalde hij ze ook wel uit een kreek- rand. Met een sikkel sneed hij die handig af. Gele biezen moest hij kopen bij Oosterling in de Groe. Die woonde in het Slikstraatje. Met de hondenkar werden die bossen bij Gert gebracht. Gele biezen, die kostten veel geld. Gert gebruikte die om de kerkstoelen te onderhou den. Zulke stoelen stonden ook in het gemeentehuis en in de beste kamer, de pronkkamer, op de boer'ofstees. Vooral bie open weer ging Gert op pad. Den aovond te voren had hij in de schuur alles gereed gelegd. Een lege liewaote baolezak, 't bloekstoeltje op drie poten en de groene biezen. Na koffietijd, zo rond half tien 's morgens, zei tie dan tegen z'n vrouw (Mietje Schèère): 'k Gaon d'r op af, oor," en hij verdween in z'n schuurtje. Even later kwam hij naar buiten met de blokstoel in z'n hand en de zak vol met biezen over z'n schouder. En zo stapte hij de polder in, om bij het eerste het beste huisje halt te houden. "Volluk," riep tie dan door de geopende achterdeur. De vrouw verscheen en Gert begon zijn verhaal. Of er nog stoelen gemat moesten worden. Meestal was het antwoord: "Nêe, zóvee tiid om op 'n stoel te zitten, is 't 'r bie ons nie bie. 't Is wérken en nog 's wérken." Maar bij het derde huisje was het raak. Nog voor hij aan de achterdeur was, kwamen drie jonge huus hem al tegemoet gerend. Ze sprongen en dansten rondom hem en vroegen hem de oren van z'n hoofd. Wie hij was? Wat hij kwam doen? Waar hij woonde en wat er in die zak zat? De vrouwe verscheen al in de deuropening vóór hij "Vol luk" had geroepen. Ja, hij kwam als gezonden, want drie stoelen konden wel een nieuwe zitting krijgen. Ze had er vorige week nog met Arjaon, d'r man, over gesproken. Gert zocht een plekje, lekker in 't zonnetje. Naast de witte krunaogelstruuk installeerde hij zich op het stoeltje. De biezen rechts van hem op de zak. Eerst sneed hij met z'n mes de oude zitting uit de stoel. De kinderen stonden verbaasd te kijken. "Magge hie dat wel van ons moeder?" vroeg de oud ste die Fransje heette. Gert knikte en zei dat die ouwe zitting versleten was. En dat de nieuwe zitting weer sterk genoeg zou worden om erop te zitten. "En staon ook?" vroeg het ventje. "Nêê, nêê," kraaiden z'n zusjes, 'n stoel is om op te zitten." Moeder die erbij was komen staan, had schik in de kleine huus. Fransje stond er met z'n neusje bovenop. Het hin derde Gert niet. Zo nu en dan wreef hij door de blonde krullen van het nieuwsgierig mannetje, die de ene vraag na de andere afvuurde. Na een uurtje was de eerste stoel klaar en Fransje droeg die plechtig het eenvoudige huis in. Rap volgden nummer twee en drie. Gert verzamelde het afval, deed het in de baal en vertrok. De kinders liepen nog een heel eind mee. Bij het volgende huisje aangekomen, stapte Gert weer naar de achterdeur. En even later was hij aan zijn vierde stoel van die dag bezig. Lekker uit de wind, in het zonnetje maakte hij weer een nieuwe zitting. Op het eind van de middag, begon hij tevreden aan zijn thuisreis. "Gêên slechten dag, vandaoge," zei tie dan tegen z'n eihen. In de schuur hing hij de blokstoel aan een haak en schud de de baal met afval leeg in een kist. De afval bewaarde hij. Weet je waarom? Gert rookte met die stukjes biezen ook de hammen van de geslachte vèrkes. Dat deed hij er ook nog bij. En dan had je warmte voor niks. Op de foto van 1899 zien we het gezin van Gert, net voor een dochter naar Canada zou vertrekken. Later zouden meer broers en zussen haar volgen. Op de foto staat Mietje Scheerens, die het 'im vasthoudt. Haar man Gert staat vóór het huisje. Verder dochter Ma rie, die getrouwd was met Pieter de Smidt. Hun kinderen Abraham, Gert en Pieter staan bij hen. In de Eerste Wereldoorlog rooide Gert de Bruijne de boom die op de foto staat, om stooksel te verkrijgen. Het huisje is in 1920 afgebroken. Geert de Bruijne, geboren (1831), gehuwd (1862) en ge storven (1921) in Retranchement. Maria Jacoba Scheerens, geboren in Retranchement 1836 en aldaar overleden in 1918). Drie kinderen vertrokken in 1906 naar Amerika en nog eens drie in 1910. 19 I!, r I Het huisje van Gert en Mietje. Foto auteur. Geert de Bruijne, zijn vrouw en dochter Foto Z.A., verzameling Luteijn, 992.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2022 | | pagina 11