De lisdodde in de Zeeuwse dialeden 4 y 1 O T Veronique De Tier en Piet van Sterkenburg Je ziet ze tegenwoordig veel minder dan vroeger, maar de lisdodde is voor dialectonderzoekers wel een heel aantrek kelijke plant. De plant heeft in de Nederlandse dialecten honderden namen. Nochtans is de plant niet zo specta culair. De Latijnse naam is Typha. Het is een hoge water plant die tweeënhalve meter hoog kan worden met smalle lisachtige bladeren en sigaarvormige, bruine bloeiaren. De lisdodde groeit vrijwel in heel Nederland en Vlaan deren aan sloten, vaarten en vennen. Er bestaan twee soorten: de grote lisdodde (latifolia) en de kleine lisdodde (angustifolia), maar dat maakt nauwelijks verschil als het over de dialectnamen gaat. De naam lisdodde De benamingen lislisdodde en dodde komen in het Woor denboek der Zeeuwse Dialecten niet voor als naam voor de lisdodde. Logisch, want het is geen specifiek Zeeuwse naam, maar de variant uit de standaardtaal. Het woord is een samenstelling van lis en doddey twee woorden die in het huidige Zeeuws ook apart de naam kunnen zijn voor de lisdodde. De bladeren en de stengel van de plant lijken op die van de inheemse gele lis, die net als de lisdodde in ondiep zoet water groeit. Het tweede lid verwijst naar de typische sigaarvormige aar van de plant. Dodde is het zelfde woord als het eerste lid in doddegrasy een grassoort met eveneens karakteristieke dikke aartjes. De herkomst van dodde is onzeker. Misschien is het hetzelfde woord als Oudhoogduits tuttoy tutta 'tepel', dat een gemeenschap pelijk betekeniselement Verdikt puntig uiteinde' heeft. Uit recente gegevens over het Zeeuws blijkt dat lisdodde dodde en lis al in de hele provincie verschijnen, maar ze hebben de typisch Zeeuwse varianten nog niet helemaal verdrongen. Hoofdplaat, Ooltgensplaat en Goeree noemen de plant dule; Biervliet kent dulle en het Land van Hulst noemt de plant duiken. De naam komt ook hier en daar voor in Oost-Vlaanderen. Debrabandere vermoedt dat het woord net als doedel-woorden voor de plant in andere regio's, te maken heeft met dodde 'dot, kluwen'. Sigaren Een aantal namen die de lisdodde in Zeeland krijgt, verwijzen naar de vorm van de aar. Die wordt in Zeeland vaak als sigaar benoemd. Logisch als je de vorm en kleur bekijkt. Je hoort duifsigaar op Walcheren. Vroeger kwam die naam ook voor in Nieuwdorp. Incidenteel wordt de plant ook klaksigaar genoemd op Walcheren en in West- Zeeuws-Vlaanderen, pijpsigaar op Noord-Beveland en rietsigaar op Goeree, Zuid-Beveland, Schouwen en Oost- Zeeuws-Vlaanderen. Het Zeeuwse woordenboek geeft deze samenstellingen niet op. Wel vind je er plompsigaren op Walcheren, Zuid-Beveland, en West-Zeeuws-Vlaan deren, maar die naam is in recentere enquêtes niet meer opgegeven (zie ook verder). Een blijvertje is seksigaar op Walcheren. Ten slotte tref je ook nog stinksigaar aan op Tholen, Walcheren en Zuid-Beveland. Wat vertellen deze namen ons? Allereerst natuurlijk dat de lisdodde lijkt op een sigaar. Het benoemingsmotief is dan de vorm van de plant. Maar de taalgebruiker voegt daar graag wat extra informatie aan toe. Je leert dus ook waar de plant groeit: in de duif 'sloot' of in het riet De lisdodde maakt een soort geluid dat op klak lijkt als hij openbarst, waardoor hij klak sigaar wordt genoemd. Pijpsigaren en stinksigaren verwij zen wellicht naar het feit dat de gedroogde aren door jon gens werden gerookt zoals een pijp maar met wellicht iets minder aangename geuren. In het Land van Axel gebruikt men ook het woord pijpen (uitgesproken als puupen) om de plant te benoemen. Dat jongens die aren rookten, merk je ook aan namen die in Zeeland niet voorkomen zoals pijpenkoprokers en smokers. Seksigaar kan je gemakkelijk verkeerd lezen, maar de splitsing ligt voor de s van sigaar natuurlijk. Het gaat hier om een samenstelling van sek en sigaarwaarin sek eigenlijk hetzelfde woord is als zegge, de naam voor een andere plant. Sek komt volgens de PLAND ook voor zonder sigaar om de lisdodde te benoemen. Dit sek zou etymologisch teruggaan op een vorm die 'mes' of 'scherp' betekent. Er zijn echter wel woorden voor de lisdodde (o.a. in Groningen en Limburg: bullepees en negerpiemel) die verwijzen naar de seksuele sfeer vanwege de gelijkenis met het mannelijke geslachtsorgaan (en niet alleen van mensen zoals we in het Groningse bullepees zien bulle verwijst hier naar de stier, die je misschien ook herkent uit het Engelse bull). In Zeeland kan er van enige dubbelzinnigheid sprake zijn bij het hoger genoemde pijpsigaar. Kaarsen Ook het type kaars dat als simplex en als samenstelling voorkomt, verwijst naar de aar. Met een beetje fantasie kun je er namelijk een kaars in zien. Stalkaars vind je nu als unicum op Tholen, maar nog frequent op Zuid-Beve land. Vroeger kwam volgens het WZD de vorm stalkaesse Nehalennia - voorjaar 2022 - nr. 215 -kaers(e) vaak voor op Zuid-Beveland, Tholen en Sint- Philipsland. Kaessen 'kaarsen' was vroeger veel frequenter dan nu op de Bevelanden, Tholen, Sint-Philipsland en Schouwen. Maar ook hier is het niet alleen de gelijkenis van vorm (zie de kaart hieronder), maar ook de functie die meespeelt in de benaming. De aren werden immers ook als een soort toorts gebruikt. Als men ze in de olie doopte, brandden ze lang en men gebruikte ze dan ook op plaatsen waar geen verlichting was, zoals in stallen. Schoonmaken De functie speelt ook een rol bij woorden met poetser en boender. Lampenpoetser, dat hier en daar nog gebruikt wordt op Schouwen, Tholen en Zuid-Beveland, toont het gebruik van de aar van de lisdodde om bijvoorbeeld lampen te poetsen. Het was immers niet zo gemakkelijk om een lamp (en daarbij denken we aan de oude olie lampen) te poetsen en zo'n aar van een lisdodde was daar dus ideaal voor. Vroeger kwam die naam ook nog voor op Goeree, Walcheren en in Oost-Zeeuws-Vlaanderen. In Zeeuws-Vlaanderen tekent het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten ook lampenkuiser op. Toetenpoeser is een verrassende naam. Je vindt die een enkele keer op Overflakkee en Schouwen-Duiveland. De herkomst is iets moeilijker te achterhalen dan bij andere namen voor deze plant. Gedacht zou kunnen worden aan een samenstelling van toet 'wrong, dot, knoedel' en poesen, een uitspraakvariant van poetsen, die we al kennen van de lampenpoetser. De lisdodde wordt dus vergeleken met een dot of wrong waarmee je iets kunt schoonmaken, poetsen. Poeser voor poetser is een vrij normale ontwikkeling in een deel van Zeeland: een muts is er een musse of soms ook wel een muste. Hetzelfde benoemingsmotief geldt voor de kannenboender. Het woord wordt nu niet meer gebruikt maar was vroe ger wel bekend op Walcheren, Zuid-Beveland, Tholen, in West-Zeeuws-Vlaanderen en het Land van Axel. Het gaat om een samenstelling van kan 'vaatwerk' en boender dat is afgeleid van boenen 'schoonmaken, poetsen'. De kans is groot dat het vooral de teut is, die ermee werd schoonge maakt en niet de kan zelf. Water Plompers hoor je op Walcheren en vroeger ook nog op Woorden voor de Lisdodde in het Woordenboek der Zeeuwse dialecten bezuren kafebouten, koelebouten duikelaar duii, duiltje duif sigaar pbmpsigaar seksigaar hooggooiers kaarsen stalkaars kanneboender lampepoes(?)er pionpers, plompen poezel 21 O Kaart van Anneiies Kolijn en Veronique De Tier op basis van gegevens uit het Woordenboek der Zeeuwse dialecten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2022 | | pagina 12