m tigerï rekenden en dus in aanmerking lieten komen voor bermgras voor hun geiten. Dat was misschien terecht, maar in sommige gemeenten zoals Zoutelande werden zelfs boerenzoons en dan vooral familieleden van B en W bedacht met mooie stukken zijkanten voor gras. Jan Geldof en enkele andere arbeiders van Zoetelande protes teerden dan ook in de zomer van 1865 bij het Polderbe stuur, dat eindverantwoordelijk was voor de uitgifte van de zijkanten: 'Willen de heeren is weten hoe dat het met de verdeeling gaat: die het minst nodig heeft, die krijgt het meesten daar zijn er ook die geen gras voor haar geiten hebben.' Een ander smeekschrift van 238 dagloners uit zuidelijk en westelijk Walcheren in dezelfde tijd benadrukt even eens het belang van de geitenmelk. Zou inderdaad, zoals het plan was, overgegaan worden tot het commercieel verpachten van de zijkanten van de wegen, dan zou dat voor hen een zware slag zijn en sommigen zelfs noodzaken om de hulp van armbesturen in te roepen.' De kwestie werd vervolgens trouwens wel geregeld en het misbruik rechtgezet. Het Polderbestuur was de instantie die, tegenover de gemeenten met hun boerenburgemees- ters en boeren-wethouders, opkwam voor het recht van de geitenhouders die het meest behoefte hadden aan gras voor hun geiten, oftewel de arbeiders en dan eventueel alleen de meest behoeftigen onder hen. Al met al vormt dit gebeuren een bewijs voor het belang van het geiten houden voor de arbeiders op Walcheren en ook een bewijs dat het daar destijds algemeen voorkwam. Daarvoor zijn nog meer bewijzen, want in de tweede helft van de negentiende eeuw werden de bokken en geiten per gemeente wel geteld. In de provinciale versla gen lezen we over rond de 3.000 geiten in Zeeland in de vroege jaren vijftig, zo'n 4.000 in de jaren 1860 en tussen de vijf- en zevenduizend tot aan de eerste bemoeienis van de heren Tak en Van Citters en zuivelconsulent Zwa german rond 1905. De cijfers geven een toename aan van 2,3 geiten per honderd inwoners in de jaren 1860 tot 3,3 in de jaren 1890. Dat zijn dus provinciale gemiddelden en als we daar dan de cijfers van de gemeente Grijpsker- ke naast zetten, dan beginnen we iets meer te ontwaren van de contouren van een echt Geitedurp daar midden op Walcheren. In 1864 telde Grieps 81 geiten, oftewel 11,3 per honderd inwoners. Tien, twintig en dertig jaar later waren het 103, 167 en 182 geiten. De grootste sprong, ik haalde het eerder al aan, was tussen 1874 en 1884: ruim zestig procent erbij. En nog eens tien jaar later, in 1894, bereikte Grijpskerke een geitendichtheid van bijna 24 per honderd inwoners, het zevenvoudige van het provinciaal gemiddelde. Honderd-twee-en-tachtig geiten op ruim 160 gezinnen: Grijpskerke was inderdaad een Geitedurp waar gemid deld in elk gezin tenminste één geit te vinden was. Let wel: dat is allemaal nog lang vóór de activiteit van de Zeeuwse vereniging voor de verbetering van het Geitenras. Vermoedelijk was het dus op Griepskerke zo, dat niet alleen arbeiders maar ook landbouwers een geit hielden. Van de eerder genoemde geitenhouders van rond 1900 Nehalennia - voorjaar 2022 - nr. 215 af. Tot slot nog, ter afronding, een paar bijzonderheden over de negentiende- eeuwse geitenteelt. Zo waren geiten in Zeeland de enige dieren die op be graafplaatsen te grazen gezet mochten worden. Net als het gras snijden van de bermen werd die toestemming verleend, althans in een deel van de Zeeuwse ge meenten, om de arme inwoners meer ge legenheid te geven om aan voedsel voor hun geiten te komen. De zeggenschap over het weiden op de begraafplaatsen berustte bij het gemeentebestuur, maar de Provincie ging over de hygiëne op de begraafplaatsen. Blijkbaar waren de geitenkeutels dus droog genoeg en klein genoeg om daarvoor geen bezwaar te vormen. De Provincie Zeeland nam de uitzonderingspositie van de geit - over bokken werd niet gesproken - op in haar Reglement op het Begraven van 1832. Geiten waren niet alleen nuttig vanwege hun melk en voor het kort houden van de kerkhoven, ze waren na gebruik' als melkleverancier ook eetbaar. Mijn waren er minstens drie boer: J. Marijs, D. Midavaine en J. Cevaal. En zo zullen er misschien veel meer boeren zijn geweest. Was dat misschien mede een reden voor de bijnaam van het dorp? Stond Grieps misschien bekend om zijn boeren-geitenhouders in contrast met dorpen in de omgeving waar boeren het beneden hun stand vonden om een geit te houden? Ik zou niet uitsluiten dat dat heeft meegespeeld. Dat zou kunnen, maar dan ging het vermoedelijk niet al léén om Griepskerke. Want ook Aagtekerke en Biggekerke, misschien niet toevallig dorpen die bekend stonden als conservatief en tegelijk ook dorpen waarover we al verha len hoorden van verzet tegen het stamboek, hadden meer dan 20 geiten per honderd inwoners. Aagtekerke haalde ruim 21 in het jaar 1884, Biggekerke haalde zelfs 26 geiten per honderd inwoners, eveneens in 1884. Dat was nog meer dan de 24 van Grieps in 1895. Koudekerke kwam niet hoger dan rond de 19 en Zoute lande dan 16 Vi. De burgemeester van Zoetelande tekende in 1874 ook aan dat geiten 'door de arbeiders het meest [werden] aangehouden voor de melk tot eigen gebruik.' Dat lijkt te willen zeggen dat boeren in Zoutelande géén geiten hadden, en misschien gold dat ook de boeren in Koudekerke - terwijl die op Grieps, Aegtekerke en Beekèrke wel geiten hielden, wat als 'ouderwets' werd ervaren of in elk geval als niet nodig voor een landbouwer. Ik zou nog meer cijfers moeten verzamelen om eventueel te kunnen vaststellen of op Grieps het langst de meeste geiten werden gehouden - in elk geval lijkt Meliskerke ook hoog te sco ren vanaf de jaren tachtig en Zoutelande en Vrouwenpol der in de jaren negentig. Maar het is natuurlijk bekend dat beeldvorming niet een kwestie is van cijfers alleen. Had een oord eenmaal een naam, in dit geval van Geitedurp, dan kwam het daar maar moeizaam of helemaal niet van oudste tantes hebben me daarover nog verteld, ze vonden het vlees soms een beetje flauwachtig. Geiten werden ook door rijkelui voor wagentjes gespannen, 'kiereboes', waar kinderen mee uit rijden gingen of ook wel één volwassene. Bovendien werden er in de late negentiende eeuw ook gla- cé handschoenen van geitenleer gemaakt. Door de vraag daarnaar bij fabrieken in België steeg in 1883 de prijs van nuchtere geiten in de omgeving van Breda bijvoorbeeld snel. Geitenvellen werden algemeen door kooplui die langs de deur kwamen, koopmans in het Zeeuws, opge kocht - net als hazen- en konijnenvellen, paardenhaar enzovoorts. Zo'n koopman die geitenvellen opkocht was bijvoorbeeld de Middelburger Van Woerkens. 9 mid jr. 1860 mid jr. '70 mid jr. '80 mid jr. 1890 Domburg 8,6 18,5 12,0 8,5 Meliskerke 14,0 17,3 32,7 34,8 Zoutelande 14,2 16,5 15,8 30,7 Aagtekerke 11,2 17,1 21,4 19,0 Grijpskerke 11,3 14,0 22,7 23,9 Oostkapelle 12,3 13,9 22,2 17,7 Biggekerke 10,8 17,6 26,0 Koudekerke 13,2 18,7 19,7 13,3 Vrouwenpolder 10,9 16,8 31,4 Zeeland 2,3 3,1 3,3 3,3 Tabel 1. Aantallen geiten/bokken per 100 inwoners, per gemeente. Bron: Gemeenteverslagen in de diverse gemeentelijke archieven, ZA te Middelburg. De gegevens over Westkapelle, Sint-Laurens en Serooskerke waren sterk incompleet. Een kiereboe uit Twente. Noot 1. J. Zwemer, Klein-grondbezit en 'soiale stijging'vóór de grote land bouwcrisis? Een verkennend onderzoekje rondom landaankoop op Walcheren ca. 1880, in Zeeland, 2016, nr 3, 99-107.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2022 | | pagina 6