Het huwelijk Willem Elsschot Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd in d' ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven, haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven, toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeren, hij zag de grootste zonde in duivelsplicht verkeren en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard. Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen. Zij dorst niet spreken meer, niet vragen en niet klagen, en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond. Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand. Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen en rennen door het vuur en door het water plassen tot bij een ander lief en enig ander land. I noe nummer 13 Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat. Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot en zagen dat de man dien zij hun vader heetten, bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten, een godvergeten en vervaarlijke' aanblik bood.

Tijdschriftenbank Zeeland

Noe. 'n bitje uut 't zuudwesten | 2001 | | pagina 27