BOEREN IN ZEELAND (1) Een gezonde bodem is een eerste levensvoorwaarde voor het boerenbedrijf km Whisky Lijmbanden Boeren, je kunt er niet omheen in Zeeland. Ze zijn een ekonomische macht van betekenis (produktie in 1980 791 miljoen gulden) en ze bezitten het meeste land: rond de 125.000 hectare. Er is de laatste jaren veel kritiek over de hoofden van de boeren uitgestort, vooral met betrekking tot de milieuvervuiling. Hoe erg is dat nu werkelijk? een tocht op zevenmijlslaarzen door de Zeeuwse klei. Nummer 1 ;in deze serie behandelt de voor- en nadelen van de bestrijdingsmiddelen in de akkerbouw. De bemesting komt in nummer 2 aan de orde. Stomp HIEUW ZEELAND 3 Wat gooi jij er over? Linuron denk ik, maar ik ben er nog niet helemaal uit. Welke dan? Nou, Afalon of Shell Linuron, dat beviel de laatste keer redelijk. Maar *t kan beter. Misschien doe ik wel een mengsel van Linuron, monolinuron en paraquat. Hangt van de kosten af. Ik doe deze keer eens Dinoseb. Volgens Kees werkt dat goed bij mij. Ik kan alleen nog geen keus maken tussen Solamort S, Jebotox vloeibaar, Chimac DNBP 120 of Brabant Selective Weedkiller. Het laatste woord geeft duidelijkheid. Het gaat over herbiciden. Twee boeren tobben over de vraag welk middel zij nu tegen onkruid zullen inzeten. Daar kun je aardig over tobben, want er zijn zo'n 250 middelen en elk middel is verkrijgbaar in een hele serie merken. Dan zijn er ook nog zo'n zestig tot zeventig verschillende insecticiden, ook weer in een veelvoud van merken en een boer is geen chemicus. Hij krijgt dan ook hulp van landbouwvoorlichters en eens per jaar is er een Zeeuwse Spuitdag. Veel mensen zal dit allemaal gruwelijk in de oren klinken. Alleen de woorden herbicide en insecticide zijn al voldoende om ze kippevel te bezorgen. Toch maakt ook degene die zijn druk beluisde kamperfoelie met een aftreksel van brandnetels besproeit gebruik van een insekticide. Het betekent namelijk niet meer dan: insektendodend middel. Herbicide wil zeggen: onkruiddodend middel. Een aftreksel van brandnetels heeft ook een bepaalde chemische samenstelling en doet in giftigheid niet onder voor veel andere chemische bestrijdingsmiddelen. 'De acute giftigheid varieert van die van limonadesiroop tot whisky', geeft de Zeeuwse specialist op het gebied van deze middelen, P. Verhagen, aan. Wat onder het Consulentschap voor de Akkerbouw en de Rundveehouderij ressorterende ambtenaar er niet bij zegt, is dat bij regelmatig gebruik van whisky het leven flink wordt bekort. Dat risico wordt algemeen aanvaard. Voor bestrijdingsmiddelen geldt het tegendeel. Ze roepen een soort blinde angst of woede op al naar gelang de aard van de mens. Is dat gerechtvaardigd? Welke gevolgen hebben bestrijdingsmiddelen nu voor de gebruiker, het voedsel en het milieu? Een speurtocht door het land van de 'gewasbescherming' maakt in elk geval duidelijk dat de enorme kloof die er eens was tussen boeren en natuurbeschermers een flink stuk kleiner is geworden. De boer is, gedwongen door de overheid en door de eisen die een gezonde bodem stelt, milieubewuster gaan denken en de natuurbescherming heeft meer begrip gekregen voor de positie van de boer. Onkruiden en ziekten ruineren al oogsten sinds de eerste mensen met landbouwen begonnen. Het op grotere schaal voorkomen van een soort gewas doet ook de dierlijke organismen, die ziekten verspreiden of een gewas aantasten goed. Zo makkelijk hebben die het in de natuur niet, waarde planten doorgaans alleen verspreid voorkomen. De ene keer was de ziekte erger dan de andere en dan was God weer eens aan het werk geweest. 'Ik heb U geslagen met brandkoren en honingdauw, Uw hoven en wijngaarden heb ik doen verdorren,. Uw vijgeboom en olijfbomen vrat de sprinkhaan', meldt bijvoorbeeld de bijbel in Amos 4:9. In de middeleeuwen ging men zo ver processen tegen deze plaagdieren te voeren. In het jaar 1320 eindigde zo' n proces in Avignon met het uitspreken van de banvloek over de meikever. Nu is dit 'kwaad' in Zeeland vrijwel uitgeroeid, maar dat heeft meer met andere bestrijdingsmiddelen te maken. Met de toenemende kennis over planten en plantenziekten doet ook de chemie zijn intrede in de landbouw. Voor het eerst in de negentiend eeuw en op grote schaal in deze eeuw. De lijmbanden om vruchtbomen verdwijnen en de schooljeugd kan geen centje meer bijverdienen met het bestrijden van de coloradokever; de bestrijding wordt wetenschappelijk aangepakt. Alleen de vogelverschrikker handhaaft zich hier en daar nog. Feit is dat dankzij de chemische middelen de oogstopbrengsten enorm toenemen. Als de potentiële oogst op 100 procent wordt gezet, halen Nederlandse boeren doorgaans 80 a 90 procent binnen. Elders in de wereld zijn de verliezen door onkruiden, plantenziekten en insecten veel groter. Volgens cijfers van de wereldvoedselorganisatie van de V.N. ging in de jaren 1975, 1977 en 1978 bijna de helft van de rijstoogst in de wereld daaraan verloren. In de rietsuiker waren de verliezen zelfs 54 procent. Deze cijfers tonen aan, dat het gebruik van chemische middelen in de wereld nog aardig kan toenemen. Behalve een toename van de oogsten zorgen de middelen ook voor een enorme arbeidsbesparing, zoals Verhagen aangeeft: 'Dertig jaar geleden vergde de onkruidbestrijding in de bietenteelt nog zo'n 120 uur. Dat is teruggebracht tot rond de 20 uur nu'. Dit is volgens Verhage overigens niet volledig op het conto van de bestrijdingsmiddelen te schrijven, ook betere bemesting en bewerking van het land zijn daaraan debet. Duidelijk is in elk geval dat de gewasbeschermingsmiddelen, zoals de landbouw ze hardnekkig pleegt te noemen, een zeer wezenlijk onderdeel uitmaken van onze voedselproductie. De Zeeuwse boer besteedde in het seizoen 81-82 gemiddeld 400 gulden per hectare aan chemische bestrijdingsmiddelen. In de jaren ervoor waren de bedragen respektievelijk 336 en 307 gulden. Het gebruik neemt dus nog toe, al nemen inflatie en duurder worden door onderzoekskosten een deel van de prijsstijging in beslag. Het betekent dat een boer met 50 hectare grond in 81-82 voor 20.000 gulden aan bestrijdingsmiddelen gebruikte. De akkerbouw in Zeeland beslaat bijna 100.000 hectare, zodat er in dat jaar voor 40 miljoen aan chemische middelen in gespoten. Het is dus een flinke industrie geworden, vooral gedragen door grote chemische concers als Dow Chemical, Shell, Duphar, Bayer, Hoechst, Basf en ICI. Tot tien, vijftien jaar geleden hadden deze bedrijven bij het bereiden van hun brouwsels slechts te rekenen met de effectiviteit tegen de te bestrijden plaag. Sinds de golf van kritiek in de jaren zestig en zeventig zijn ook de gevolgen voor het milieu, het voedsel en de gebruiker veel meer mee gaan tellen. Tekenend voor deze mentaliteitsverandering is bijvoorbeeld de inleiding van de voorzitter van de Stichting ter Bevordering van het Landbouwkundig Onderzoek in Zeeuws-Vlaanderen, J.Ramondt, tijdens de Zeeuwse Spuitdag in Goes: 'De zorg voor een schoon milieu is ons aller inspanning waard. De gehele samenleving heeft daar in het verleden ongetwijfeld te gemakkelijk over gedacht. Vergroting van de kennis en inzicht in het hele milieugebeuren heeft ertoe geleid dat er geleidelijk aan een groot aantal maatregelen zijn genomen om de voortgaande verontreiniging tot stilstand te brengen en terug te dringen. De landbouw loopt in dit herbezinningsproces zeker niet achterop. En dat niet in de eerste plaats door druk van buitenaf, maar omdat de gemiddelde boer weet dat een gezonde bodem een eerste levensvoorwaarde voor zijn bedrijf is'. Een gezonde bodem wil zeggen dat er geen slecht of niet afbreekbare bestrijdingsmiddelen in mogen achterblijven, want dan geeft de grond minder opbrengsten. Op dit gebied zijn de boeren dus zelf al aktief. Wat doet nu de overheid aan het terugdringen van de verontreiniging? Volgens de bestrijdingsmiddelenwet is voor elk nieuw middel dat op de markt komt ministeriële toestemming vereist. Onafbreekbare middelen zijn verboden. Verhagen van het consulentschap somt de voorwaarden op, waaraan de middelen tegenwoordig moet voldoen: 'Het wordt getest op veiligheid voor de gebruikers, de boeren, de afnemers van de produkten, de consumenten. Er zijn scherpe normen gesteld voor de mens en het dier. Daarnaast wordt het getest op de milieueffekten voor bodem, water en lucht. Dat laatste is ook goed voor de boer'. De laatste drie jaar is de overheid bezig alle middelen te testen die al op de markt waren, voordat de Bestrijdingsmiddelenwet tot stand kwam. De kans bestaat dat er nog met middelen wordt gewerkt die later verboden worden. Verhagen geeft een voorbeeld van de faktoren die een boer bij de keus van een bestrijdingsmiddel tegen elkaar moet afwegen. Het geeft meteen aan dat de overheid nog niet zo streng is in de beoordeling van nieuwe middelen. 'Stomp, ik geef toe: een wat rare naam, is een nieuw middel tegen onkruiden bij uien. Het werkt echter bij toepassing op een iets te laat tijdstip ook op de uien zelf en er blijft van dit middel meer achter in de grond. Voel je wel: de zorg voor de bodem staat niet bovenaan, maar is een geheel met de andere faktoren.' Als zo n boer verstandig is, kiest hij een ander middel dat beter afbreekt. Hét klassieke voorbeeld van een onafbreekbaar middel is natuurlijk DDT. Volgens Verhagen is het niet zo giftig. 'Parathion is veertig keer zo giftig als DDT. Maar het breekt gemakkelijk af. Zelfs als je er iets van binnen krijgt, breekt het lichaam het weer af. Het gevaar van DDT schuilt in het ophopen van het spul bij dieren en mensen. Maar als je mij vraagt of er ooit doden zijn gevallen door DDT in Nederland, dan zeg ik nee. Er sterven geen mensen aan. Het is zo'n klein beetje en de mensen hier hebben zoveel weerstand.' Als het gaat om de ophoping van gifstoffen in het lichaam spreken deskundigen elkaar tegen. Drs Berben zei als toezichthouder op de levensmiddelen van de Hoofdinspectie voor de Volksgezondheid: 'Er kan niet genoeg op worden gewezen dat veel bestrijdingsmiddelen een vrij lage acute giftigheid bezitten, maar door hun persistentie (onafbreekbaarheid red.) in lichaamsweefsels kunnen accumeieren (ophopen red.) en op den duur toch tot toxische (vergiftigings-rc*/.) verschijnselen aanleiding kunnen geven'. Prof. dr. Koeman als hoogleraar toxicologie aan de landbouwhogeschool in Wageningen, waarschijnlijk toch deskundiger, zei, dat ophoping van gifstoffen aan het eind van de vervolg op pagina 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1984 | | pagina 3