'Ik heb de stelregel, nooit te schrijven voor een blad, dat niet door de arbeiders wordt gelezen' DE SOCIALISTISCHE PERS IN ZEELAND (4) Scheiding der geesten Zeeleeuw Slachtveld Andere lijn Syndikalisme 6 HIEUW ZEELAND Op de foto: Christiaan Cornelissen, de onder wijzer aan de Middelburgse Rijksleerschool, wiens stellingname mede oorzaak was van de opheffing van De Volksstem. Geheel rechts: Cornelissen, die later één van de internationaal leidende figuren van het syndica lisme werd, hier in actie op het Internationale Socialisten Congres te Londen in 1896. Na amper een jaar verschenen te zijn, ging eind januari 1889 het eerste socialistische blad van Zeeland, 'De Volksstem' alweer ter ziele. In deze aflevering nog geen aandacht voor volgende pogingen om de Zeeuwen via het gedrukte woord tot het socialisme te brengen, maar een verhaal over de scheiding der geesten, die (mede) leidde tot de ondergang van De Volksstem. Een scheiding tussen parlementairen en anti-parle mentairen, belichaamd in de twee belangrijkste redakteuren van De Volksstem: Oudens en Christiaan Cornelissen. YVoolacott (I. L.P.moved to add "for national defence only" after ClIBIsT. CoitNKI.ISSKX (Krtitor Recht Voor Allentakos no tos. citizen force,but the Germans and Frpnnh nhifict.od and defeated the Er wordt altijd geschreven dat 'De Volksstem' ophield te verschijnen omdat de kosten de baten overtroffen. Dat zal ook wel een oorzaak zijn geweest, maar het was zeker niet de enige. Er moet meer aan de hand zijn geweest. Veel harde gegevens hebben we niet. In eerste instantie maar twee. Tegelijk met het verdwijnen van "De Volksstem' legde Oudens uit Arnemuiden zijn functie als sekretaris van de Zeeuwsche Propagandaclub neer. Ten tweede werd iets later in een kommentaar in het Groninger Weekblad opgemerkt dat 'De Volksstem' zijn plaatselijk karakter verloren had en daardoor in slechte financiële omstandig heden was geraakt. Het was een algemeen propagandablad geworden, dat wel artike len van hoger niveau was gaan brengen, maar daardoor ook minder begrijpelijk was geworden voor hen, die de wedergeboorte uit het ego'istische tot het sociale leven nog niet hebben beleefd.Voor die mensen was het blad in eerste instantie opgezet: 'ter eenvoudige bespreking van maatschappe lijke en staatkundige onderwerpenen als het even kon met speciale aandacht voor Zeeland. Dit zijn gegevens waar we van uit moeten gaan. Ging Oudens weg, omdat hij het niet meer zag zitten toen De Volksstem werd opgeheven? Ik geloof het niet. Oudens liet zich niet zo gemakkelijk op non-aktief stellen. Zodra hij de Propagandaclub vaarwel had gezegd, begon hij een oud plan uit te voeren: de oprichting van de eerste vakbond voor spoorwegarbeiders. Een bond die in zeer korte tijd uitgroeide tot de grootste die er toen in Nederland bestond, met een paar duizend leden. Was Oudens het dan zat propaganda te maken voor het socialisme? Dat geloof ik ook niet, want twee weken na het verdwijnen van De Volksstem begon een zekere 'Zeeleeuw' in Recht voor Allen 'brieven uit Zeeland' te schrijven. Nooit heeft Zeeleeuw verteld welke zijn ware identiteit was, maar als je al zijn brieven overziet dan kan het haast niet anders of Oudens gebruikte deze naam. De weinige andere Zeeuwen die in aanmerking zouden komen zaten in de Propagandaclub en gebruikten samen eenzelfde schuilnaam: 'De roode wacht aan de Schelde.' Oudens liet zich dus niet uit het veld slaan: hij richtte een vakbond op en begon in zijn eentje propaganda te maken voor het socialisme (maar hij meed Walcheren). Wanneer zo iemand uit de Propagandaclub wegliep moet hij een reden gehad hebben. Die was er ook wel, wanneer we even teruggaan naar de opmerking dat De Volksstem te algemeen was geworden. Dat was niet vanzelf gebeurd, maar zo gekomen doordat Oudens een nieuwe medewerker in de redaktie had gekregen in de loop van 1888: Christiaan Cornelissen. Wie was deze Christiaan Cornelisssen? Geboren in 1864 in Den Bosch ('het donkere Trier van Nederland', zoals hij deze stad zelf noemde), had deze door en door fatsoenlijke en bescheiden man een armoedige jeugd meegemaakt. Toch had hij voor onderwijzer kunnen leren. In die jaren was hij van fanatiek katholiek, vrijdenker geworden. Voor velen was dat toen de basis waarop ze socialist werden en Cornelissen was daarop geen uitzondering. Hij werd met ingang van 1 mei 1888 in Middelburg benoemd als onderwijzer aan de leerschool. Dat was een lagere school waar kwekelingen van de Rijkskweekschool leerden lesgeven. Cornelissen deed in z 'n vrije tijd ekonomische en sociale studies. Hij had diverse boeken van Marx en Engels gekocht en ook een brochure van de duitse socialist Ferdinand Lasalle. Al lezende ontwikkelde Cornelissen zich" in Middelburg tot een 'streng overtuigd' marxist en daardoor alleen al stak hij mijlenver uit boven zijn medestrijders in de Propagandaclub. Zoals hij later in zijn herinneringen schreef vond hij in Zeeland 'ter nauwernood eenige kennis van socialistische theorie. Het gold in de provincie véél meer een instinktmatig gevoel van sociaal onrecht en van strijd tegen de kapitalistische heerschappij.' De leden van de club hadden wel brochures gelezen van Domela, maar 'de lectuur die op de geestesgesteldheid van deze mannen den meeste invloed heeft uitgeoefend, leek mij toe te zijn geweest die der werken van Multatuli. Dat klopt. Het zélf denken, dat was de les die de arbeiders van Multatuli hadden geleerd; zelfbe wust togen ze aan de arbeid om de wereld opnieuw te interpreteren en zelf een standpunt te zoeken. Het is opvallend dat ook later bij de vrije socialisten in Vlissingen die zelfstandigheid, dat wars zijn van van boven opgelegde dogma's, steeds weer naar voren komt. Wanneer Cornelissen zijn medewerking aan De Volksstem begon is niet te zeggen, maar het zou kunnen dat een serie over vaderlandsliefde, waarvan het nummer van 15 augustus een aflevering bevat, van zijn hand is. Daarin wordt gesteld dat vaderlandsliefde iets onduidelijks is, met deze narigheid evenwel dat ze altijd weer wordt gebruikt om mensen op te zwepen tot wapengekletter. Dat moest worden tegengegaan, vooral door de geschiedenisles op de scholen minder een veldslagenserie te doen zijn en meer een middel om liefde op te kweken bij het kind, niet alleen voor Nederland, maar voor de hele mensheid. Want juist op de scholen in de eerste jaren der jeugd, wordt de kiem der rassenhaat gelegd, welker noodlottige uitwerking we zien in het brutale oorlogsgeweld, alle eeuwen door, - juist op de scholen wordt dit beroerde stelstel, die afgrijselijke leugen er ingepompt, dat de schoonste daad die op het slachtveld. pardon, ik bedoel Slagveld is. Zo werd 'De Volksstem' vanaf augustus 1888 door Cornelissen en Oudens geredigeerd, waarbij langzaam maar zeker het leeuwedeel aan de onderwijzer toeviel. Dat De Volksstem als propagandablad mislukte, moet vooral Oudens, die even eerzuchtig als praktisch was, hebben dwarsgezeten. Maar hij is zeker niet allen uit de Propaganda club vertrokken, omdat hij persoonlijk geraakt was. Daar is zijn grote aktiviteit direkt na zijn vertrek ook niet mee te rijmen. Er was, denk ik, ook een politiek en strategisch meningsverschil ontstaan in de Zeeuwse Propagandaclub. Cornelissen 'zat op een andere lijn' dan Oudens. Oudens kon wel eens emotionele stukken schrijven, zware woorden gebruiken, maar hij was geen revolutiemaker. Hij wilde via het parlement de belangen van de arbeiders verdedigen en hun lot verbeteren. Daarom streefde hij naar algemeen stemrecht. Maar wat wilde het in die dagen zeggen parlementair te zijn? In de Sociaal Democratische Bond, vereniging van socialisten, werd hierover heel wat afgedis- kussieerd. Vooral van de kant van de anarchisten kwam er kritiek: het parlement, daar had je niets aan. Het was een praatclub die de arbeiders afgevaardigden tot baantjesgasten maakte en ze bedierf. Domela Nieuwenhuis was daar zelf waarschijnlijk ook bang voor, want als kamerlid trad hij vaak hopeloos agressief en ontaktisch op. 'Parlement', zei hij in 1889 op het eerste kongres van de Tweede Internationale te Parijs, 'komt van 'parler' en 'mentir', praten en liegen. Een grapje dat hij zelf erg leuk vond. Ook Cornelissen zag in parlementaire arbeid weinig heil. Hij liet zich in zijn standpuntbepaling leiden door wat hij bij Marx had gelezen. Een drietal stellingen bepaalden zijn gedachten. De eerste stelling was een beroemde: 'de bevrijding van de arbeidersklasse moet het werk van de arbeiders zelf zijn.' Voor Cornelissen betekende dat, dat de 'heeren' buiten de arbeidersorgani saties moesten blijven. Mannen als de Middel burgse industrieel F.M. Wibaut mochten wel de arbeidersbeweging steunen, maar ze mochten geen leidende rol in de organisaties spelen. Die kwam aan de arbeiders zelf toe. Aan Domela Nieuwenhuis schreef hij in november 1891: 'Voor mij heeft de Sociaal-Democratie allen bekoor lijkheid, omdat en zoolang ze zuiver een arbeidersbeweging blijft. Ik heb 't daarom steeds tot stelregel gehouden, nooit eenig artikel te schrijven voor een blad, dat niet door de eigenlijke arbeiders gelezen wordt.Zelfs voor het Groninger Weekblad schreef hij niets. Omdat de stemrechtbeweging niet zuiver een arbeiders beweging was. Alleen door de strijd van door hen zelf geleide organisaties konden de arbeiders leren. Alleen zo konden ze zich ontwikkelen tot mensen die na de revolutie de maatschappij gestalte konden geven. Voor ze tot die maatschappij waren geraakt moesten de arbeiders nog een harde strijd voeren. Wat voor soort strijd was dat? Hier komt de tweede stelling die Cornelissen uit het werk van Marx destilleerde: 'de strijd van de arbeiders was eerst en vooral een ekonomische strijd.Een strijd tegen het privébezit van de produktiemiddelen en tegen de gevolgen daarvan: hongerlonen, lange werktijden, werkeloosheid. De arbeiders konden die strijd alleen maar goed voeren wanneer ze goed georganiseerd waren in vakbonden. Vak bonden, waarin de macht bij de basis lag en die niet van bovenaf gedirigeerd werden. Cornelissen hechtte grote waarde aan dergelijke vakbonden en niet voor niets werd hij in 1893 de oprichter van de eerste vakcentrale die Nederland kende: het Nationaal Arbeids Sekretariaat (NAS). Een socialistische maatschappij was alleen op te bouwen op de basis van een gemeenschappelijk bezit van de grond en van de produktiemiddelen. De strijd van de socialisten gold dan ook vooral de afschaffing van het privébezit van de produktiemiddelen. Een ekonomische strijd, waarbij je van het parlement niets te verwachten had, vond Cornelissen. Als derde les uit zijn Marx-studies haalde hij namelijk de opvatting dat het parlement en de wetten die het parlement maakt enkel vastleggen wat door de machtsver houdingen in de maatschappij tot stand is gebracht. Het parlement voegt zich naar de maatschappij. Het hing maar van de ekono mische macht van de arbeiders, de macht van hun vakbonden, af wat er uit die 'wettenwinkel' kwam. Voorbeelden voor die stelling hoef je niet te halen uit ingewikkelde historische studies, maar kun je nog dagelijks in de krant vinden. Je hoeft alleen maar te kijken naar de aktuele afbraak van de sociale voorzieningen, of naar de industriële politiek. Zei het Zeeuwse PvdA- kamerlid Van der Doef niet op de 1-meiviering 1984 in Souburg dat eerst de winsten van de bedrijven weer hersteld moeten worden? Daartoe dwingt een ekonomie waar de ondernemers nog steeds aan de touwtjes trekken en de vakbonden door de krisis maar een heel klein vuistje kunnen maken. Via het parlement naar het socialisme streven vond Cornelissen de omgekeerde wereld. Het socialisme bevocht je in een ekonomische strijd en dan? Dan schafte je het parlement af, want de nieuwe maatschappij zou heel anders bestuurd worden en wel vooral via de organisa ties van de arbeiders, de demokratische vakbon den. Dat is in het kort tevens wat een bepaalde stroming van de arbeidersbeweging leert: het syndikalisme. Na zijn vertrek uit Middelburg en in 1898 uit Nederland, zou Cornelissen een van de internationaal leidende figuren van het syndika lisme worden. Zijn theorieën zou hij nog ver uitwerken, onder andere in grote ekonomische studies, maar de eerste ontwikkeling ervan gebeurde in Middelburg. Toen al vond hij, dat de arbeidersbeweging niet met 'heeren' moest samengaan en dat ze weinig te verwachten had van het algemeen kiesrecht als het er om ging het kapitalisme op te heffen. Oudens was duidelijk een andere mening toegedaan. Daarom verliet hij de Zeeuwse Propagandaclub. En het is niet verwonderlijk dat die club -nu nóg meer onder invloed van Cornelissen- zich al snel afkeerde van de Bond ter Verkrijging van Algemeen Kies- en Stemrecht en zich aansloot bij de Sociaal Democratische Bond. 'De beweging voor algemeen kies- en stemrecht wordt te oudbakken en begint langzamerhand goed te worden voor burger mannetjes', aldus de verklaring in Recht voor Allen van 20 sept. 1889. We zullen in het vervolg van deze serie Cornelissen en Oudens, het syndikalisme en de sociaaldemokratie nog vele malen tegenkomen. Je kunt natuurlijk nooit zeggen, wat er gebeurd was als Cornelissen niet naar Middelburg was gekomen. Dat feit ligt er en het is zeker van invloed geweest op de ontwikkeling die het Zeeuwse socialisme en de Zeeuwse socialistische pers doormaken zou. Juist in de tijd dat Cornelissen in Middelburg woonde kwamen er mensen in beweging, die tot zijn trouwste aanhangers gerekend mogen worden: de gebroe ders Van Sluis uit Middelburg (die in de drukkerij van De Toekomst gingen werken) en de Vlissinger Frits de Kaart, leidend figuur in de plaatselijke socialistenvereniging. BERT ALTENA

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1984 | | pagina 6