Brief van een
bijstandsvrouw uit Goes
9
HIEUW ZEELAND
Het verhaal begint op de dag
dat ik haanloos werd
en een uitkering aanvroeg.
Ik was m'n baan kwijtgeraakt
omdat ik gedwongen werd
werk te doen waarvoor ik niet was
aangenomen,
en dat vertikte ik.
(Als pompbediende was ik verplicht
pornofilms te verhuren.)
Noodgedwongen
vroeg ik een uitkering aan
en wachtte.
Normaal gesproken
had ik recht op 1012 gulden
in de maand
Maar ik kreeg een voorschot
van 184 gulden per week
waar ik niet van rond kon komen.
Ik kwam bij m'n bank in de rode cijfers
en dat werd alsmaar erger.
Inmiddels was ik gaan studeren
om ooit nog eens uit de bijstand te komen.
Ik deed vrijwilligerswerk om nuttig te zijn.
Na ruim 3 maanden
werd m'n aanvraag eindelijk behandeld.
Omdat ik zelf ontslag had genomen
kreeg ik gedurende 3 maanden een straf
korting van 10%.
Dat vond men heel redelijk.
Ik was van mening dat ik recht had
op een volledige uitkering
en tekende bezwaar aan.
M n bezwaarschrift werd
ongegrond verklaard.
Op een goeie dag, een maandag
ging ik met een aantal vragen
naar het spreekuur van de sociale dienst.
Van 9 tot half 11 kon ik er terecht.
Ik zat om klokslag 9 uur in de wachtkamer
die na mij volstroomde.
Toen ik aan de beurt was
en de spreekkamer wilde binnengaan
kreeg ik, voor het eerst, te horen
dat s maandags tussen 9 en 10
mensen op afspraak kwamen.
Ik werd verzocht na 10 uur terug te komen
of te wachten.
Aangezien ik daar geen zin in had
maakte ik een afspraak
voor de volgende dag.
Na 5 maanden
kreeg ik van de bank bericht
dat ik tientallen guldens
aan debetrente moest betalen
omdat ik regelmatig rood had gestaan.
De eenmalige uitkering
het leuke ekstraatje
voor de dure decembermaand
kreeg ik in januari op m'n rekening
Het geld was al uitgegeven
voordat ik het binnen had.
Ik wou een nieuwe kursus gaan volgen
maar had niet genoeg geld,
dat wil zeggen: ik had het geld wel
maar de sociale dienst hield het achter.
Ik ging dus naar de dienst
om een ekstra 'voorschot' te vragen.
Net toen ik aan de beurt was
vroeg mevrouw X of ik
de volgende dag terug wou komen.
Ze had een afspraak en moest weg.
Ik dacht: GODVERDOMME
en ik zei: 'Nee, ik kan niet wachten,
het is heel dringend.'
Oh, dan moest ik maar
naar meneer Huppelepup gaan.
Ik naar meneer Huppelepup
die m'n verhaal aanhoorde,
wat notities maakte en me aanraadde
's maandags mevrouw X te bellen
om te horen of ze iets had kunnen regelen.
Dat bleek inderdaad het geval.
Ze zou een formulier invullen
zodat ik de volgende dag 500 gulden
ekstra 'voorschot' aan de kas kon ophalen.
De volgende dag echter
zei de vrouw aan de kas
van niets te weten
en kon mij dus ook geen geld geven.
Ik terug naar mevrouw X
om te vragen hoe het nou zat.
Het ingevulde formulier bleek zoek te zijn.
Na minutenlang wachten
en zoeken werd het gevonden
en kreeg ik eindelijk m'n 500 gulden.
Na 6 maanden
had ik nog steeds een 'voorschot'
van 184 gulden per week.
Ik schreef een brief
aan de desbetreffende wethouder
waarin ik m'n ongenoegen kenbaar maakte
en op korte termijn
verandering wenste
in de bestaande situatie.
Twee weken later
had ik nog geen reaktie
en schreef een brief
naar het ministerie,
in de hoop
dat ze iets voor me konden doen.
De bevestiging van ontvangst
die in m'n brievenbus lag
was gericht aan DE HEER J.van Beieren.
Vriendinnen
stopten me zo nu en dan
wat kleren toe
waar ik wel blij mee was,
maar op een gegeven moment
kon ik de drang
iets te kopen of te maken
wat helemaal mijn smaak was
niet meer weerstaan.
Ik breide een trui
van meer dan honderd gulden
en was onmiddellijk platzak.
Het plezier
dat ik had van de trui
woog daar ruimschoots tegenop
De migraine-aanvallen
waar ik sinds m'n baanloosheid
in toenemende mate last van had
bracht ik niet in verband
met m'n financiële situatie.
Op de vraag op m'n werkbriefje
of ik als gevolg van ziekte
of ongeval arbeidsongeschikt was
antwoordde ik nog steeds
ontkennend.
Ruim 7 maanden
waren verstreken.
Daar de wethouder
niets van zich liet horen
besloot ik hem te bellen.
Ik werd doorverbonden
met z'n sekretaresse.
Nee, de wethouder was er niet
maar waar ging het over?
Ze kwam tot de konklusie
dat ik bij de buitendienst moest zijn
en verbond me door.
De man van de buitendienst verzekerde me
dat ik bij de wethouder moest zijn
en verbond me door met hem
die dus niet aanwezig was.
Een paar weken gingen voorbij
voordat ik de moed had
weer te bellen.
Ik kreeg warempel
de wethouder himself aan de lijn.
De man praatte
alsof ik hem zojuist gewekt had
uit een hele diepe slaap.
Eh, ja, hij had m'n brief ontvangen
en doorgestuurd naar de sociale dienst
met de vraag kommentaar te geven.
Hij had nog geen antwoord gekregen.
Het klonk als: ik heb het niet gedaan hoor,
hij heeft het gedaan.
Hij beloofde kontakt op te nemen
met de dienst, zodat ik binnen
niet al te lange tijd bericht zou krijgen.
Door ervaring wijzer geworden
belde ik de dag daarop
de direkteur van de sociale dienst.
Ik zei m'n naam
en de man wist meteen
waarvoor ik belde.
Zou het balletje nu eindelijk gaan rollen?
Een gladde man, glibberig en kortaf
Hij was slim, zei niets toe.
Hij zou proberen
de zaak nog deze maand
af te handelen.
Dat kon nog wel 3 weken duren
berekende ik
en wachtte af
in het vooruitzicht
dat ik misschien binnen 3 weken,
na dus 8 maanden van voorschotten
te hebben geleefd,
minstens 1500 gulden
op m'n rekening erbij zou hebben.
Proletaries winkelen
deed ik nog niet;
wel stapte ik
zonder kaartje in de trein.
Van elk bezoek aan m'n ouders
kwam ik thuis
met een overlevingspakket.
De gemeente kondigde aan
een sociaal rechercheur
te willen aanstellen.
De direkteur van de sociale dienst
zei in een kranteartikel
dat men het niet speciaal
gemunt had op bijstandsvrouwen
maar in de rest van z'n betoog
had hij het wel steeds over hen.
Ik stuurde het college
een anonieme brief
waarin ik op niet mis
te verstane wijze duidelijk maakte
hoe ik over de zaak dacht.
Van de PZEM ontving ik
een afrekennota waarin
onder andere stond te lezen
hoeveel ik moest bijbetalen
en met hoeveel m'n maandelijkse
rekening werd verhoogd.
Het geld dat ik moest bijbetalen
had ik niet op m'n rekening.
Ik was wanhopig
en vreesde afgesloten te worden
van gas en licht.
Wanhoop maakte plaats voor woede.
Ik fantaseerde dat ik een baksteen
door de ruiten van de sociale dienst gooide,
dat ik een pistool aanschafte
en al het personeel van de dienst
overhoop schoot.
Uiteindelijk besloot ik het einde
van de maand niet af te wachten.
Ik ging naar de dienst
met de bedoeling er niet weg te gaan
voordat ik al m'n geld in handen had.
Desnoods zou ik me
laten wegslepen door de politie.
Mevr. X bleek nauwelijks op de hoogte
van de brieven, toezeggingen
en de hele ellende.
Ze begreep wel waarvoor ik kwam
en regelde het zo met de administratie
dat ik over 10 dagen
al het geld dat ik tegoed had
op m'n rekening zou hebben.
Het gevolg was wel dat ik
de komende 10 dagen niets zou krijgen.
Dat kon niet anders;
m' n naam verdween nu van de voorschotlijst.
Ik mopperde dat ik nü geld nodig had
maar wist dat er slechts 2
mogelijkheden waren:
nog minstens 2 maanden van
een voorschot leven
of 10 dagen niks en daneen boel geld.
Tevreden was ik niet,
maar ik voelde me genoodzaakt
genoegen te nemen
met wat mevrouw X voor me geregeld had.
Met nog 9 piek in m'n portemonnee
stond ik op straat.
Ik prees mezelf gelukkig
dat ik geen kinderen had.
De dag daarop kreeg ik een brief
van het ministerie.
De direkteur sociale voorzieningen aldaar
had een onderzoek laten instellen.
Hem was gebleken dat de adjunkt-direkteur
van de GSD toegezegd had zich er
persoonlijk
voor te zullen inzetten dat m'n uitkering
op korte termijn in orde gemaakt zou worden
Met deze simpele toezegging
beschouwde de man van het ministerie
de zaak als opgelost en verwees me
voor verdere informatie naar de GSD
Ik was WOEDEND,
voelde me helemaal klemgezet.
Hoewel ik verondersteld werd
geen kontakt meer met hem op te nemen
schreef ik een giftige brief.
Ik wou hem toch wel even laten weten
hoe ik over z'n handelswijze dacht.
Kwaad als ik was nam ik geen
blad voor de mond
en beschuldigde hem er onder andere van
dat hij zich van hetzelfde
afschuifsysteem bediende
als de wethouder en het meeste personeel
van de GSD.
Ik eindigde met:
'De enige zekerheid die u me hebt gegeven
is dat ik verder niet meer op u hoef te rekenen
U wordt bedankt!'
Het vreemde was
dat naarmate het geld meer en meer
in zicht kwam
ik steeds woedender werd,
vooral toen het tot me doordrong
dat noch de direkteur, noch de adjunkt
iets voor me hadden gedaan.
Het was mevrouw X geweest
die een regeling voor me had getroffen.
Waar ik 9 maanden op had gewacht
werd in een kwartier geregeld.
Dat maakte me zo kwaad
dat ik besloot naar de rechter te stappen.
Ik wou nu wel eens
een onafhankelijk oordeel horen.
Het leek me bovendien heel reëel
om behalve een fikse reprimande
aan het adres van de GSD
een schadevergoeding te eisen
voor alle financiële en psychische schade
die ik had geleden.
De man van het buro voor rechtshulp
was niet bepaald hulpvaardig.
Hij zei niets, luisterde alleen maar
en schreef af en toe iets op.
Ik droeg uiteindelijk zelf
een aantal mogelijkheden aan,
waarop hij, zonder enig enthousiasme,
reageerde met: 'Ja, dat zou je kunnen
proberen.'
Ik dacht: 'Wat doe ik hier?
Wat heb ik aan zo n man?'
en zocht m'n heil bij vrouwen.
Het geld, ruim 1700 gulden
had ik inmiddels 270 dagen nadat
ik n uitkering aanvroeg
op m'n rekening gekregen.
Waar zou ik me nog druk om maken?
De overtuiging, dat ik niet alleen
voor mezelf vocht, maar ook voor talloze
anderen deed me volhouden.
Mevr. Y, advokate, had door de telefoon
al laten weten
hele slechte ervaringen te hebben
met de GSD.
Ze legde me uit dat de mazen van de wet
de GSD heel wat speelruimte lieten.
Dat de betaling zo lang op zich had laten
wachten was onvoldoende reden
om te vervolgen.
Verder wees ze me op het feit
dat ik nog steeds afhankelijk van ze was.
'Denk maar niet dat ze zo sportief zullen zijn
om toe te geven dat ze fout zijn geweest.
Als u naar de rechter stapt zullen ze proberen
u het leven zuur te maken;
ze zullen gaan korten op uw uitkering
en hoewel ze daar geen gegronde reden
voor hebben
en uiteindelijk daarop terug zullen moeten
komen hebt u er dan wel zoveel maanden
die ellende bij.
Denk er eens over na of u dat wel wilt.'
Dit te horen
uit de mond van een advokate
stemde me enigszins somber.
Was er dan echt niets tegen te beginnen?
Vooralsnog zou het terugvorderen
van het bedrag dat ik aan rente
had moeten betalen
de enige mogelijkheid zijn,
want via de rechter smartegeld eisen
daar verwachtte mevr. Y weinig van.
De daarop volgende dagen en weken
werd ik heen en weer geslingerd
tussen wanhoop en rebellie.
Het drong tot me door dat ik
nauwelijks kans maakte
een eventuele rechtzaak te winnen.
Aan de andere kant was de tijd er nu rijp voor.
De gemeenteraad had zich eindelijk
kritisch uitgelaten over de puinhoop
bij de GSD,
met als gevolg dat de krant
er ruimschoots aandacht aan besteedde.
Ik deed er, om het vuur smeulende te houden
zelf nog een schepje bovenop
en stuurde de krant een ingezonden brief
als reaktie op de uitlatingen
van de GSD-direkteur.
Niet lang daarna,
op een voor mij zonnige dag
werd me ineens duidelijk
'dat ik beter een punt kon zetten
achter de hele zaak.
Tien maanden ellende
was meer dan genoeg;
ik had m'n grens bereikt.
Bovendien hingen de risiko s
van verdere stappen
als een donkere wolk boven m'n hoofd.
De uitvoerige specificaties van de GSD
blonken uit door ingewikkeldheid.
Na een paar uur rekenen
gaf ik de moed op en besloot
de cijfers te laten voor wat ze waren.
Ik belde mevr. Y om haar
op de hoogte te stellen van m'n besluit.
JACOBA VAN BEIEREN