Nog altijd sluip ik door het huis der duizenden zonsondergangen. Wat denkt die goser wel, rare gedichten schrijven, erop los leven en dan nog beroemd worden ook.' Wijde broeken Pagina Q Beatmarathon Hoepla HIEUW ZEELAND 5 'Wat ik een paar jaar geleden nog niet had durven uitspreken is dat poëzie een superieur medium is. Het heeft alles in zich, het is muziek, want het heeft te maken met klank, ritme, het is beeldende kunst want als het goed is zie je het voor je en het is een vorm van filosofie. Iemand die schrijft, en ik heb het dan niet overdie anekdotenkakkers maar een echte dichter, maar ook een musicus, heeft contact met een vorm van bewustzijn waarvan je in de werkelijkheid van alledag geen gebruik kunt maken. Je bent onderhevig aan een soort bron. Dat is dan inspiratie. 'Nee, mijn moeder was niet zwanger van mij toen mijn ouders van Den Haag naar Zeeland verhuisden. Ik bedoel het symbo lisch wanneer ik zeg dat ik gemaakt ben in Den Haag. Geboren ben ik in Zeeland maar ik vind mezelf gewoon geen echte Zeeuw.' Hans Verhagen staat lange tijd voor de spiegel in zijn huis in Amsterdam-Oost en maakt zich zorgvuldig op. Hij smeert wat bruin uit een tube op zijn gezicht, maakt zijn wangen roze met een kwast rouge en accentueert zijn wimpers met mascara. Wanneer we met het gesprek beginnen mompelt hij nog even dat hij helemaal geen zin heeft in interviews. Dan vertelt hij waarom hij zich opmaakt. 'Ik wil wat kleur aanbrengen in de dreigende grauwsluier. Jammer dat er vaak zo negatief wordt gereageerd wanneer je, zoals ik, de zaken wat maniakaal aanpakt. Maar zo ben ik nu eenmaal. Ik hield me in 1969 bijvoorbeeld heel intensief bezig met religie. Ik bezocht ook al die landen. Wim T. Schippers vertelde in die tijd uit plagerij rond dat ik een jurk droeg. Dat hoorde nu eenmaal bij het Messias-achtige image. Nu wordt er weer gepraat. Hans maakt zich op en vrijt natuurlijk ook met jongens. Ze lullen maar.' Dan begint hij over Zeeland waar hij in 1939 op de Vlissingse Boulevard Bankert wordt geboren. 'Al ben ik dan geen echte Zeeuw, ik hou best van die provincie ondanks het feit dat iedereen daar mij er voor waarschuwde dat ik zou opgroeien voor galg en rad. Mijn moeder sprak dat altijd tegen. Mijn moeder en ik hielden veel van elkaar. Niemand begreep dat want we scholden elkaar meestal verrot.' Doordat hij zijn hele jeugd aan de boulevards woonde, leefde hij 's zomers meer op het strand dan ergens anders, 's Zomers had ik nooit kleren aan. Ik leefde gewoon in mijn zwembroek en was zo bruin als een negertje. Ja, Walcheren was heel kaal in die tijd. Maar prachtig voor ons als kinderen. Je had het gevoel dat het hele eiland van jou was. En nu zit ik hier. Het is nu weer een andere tijd. Nu is het de Indische buurt in Amsterdam en dat geeft op zich ook een ontzettende kick. Je moet nooit proberen om iets vast te houden dat voorbij is. Zo gaat dat ook met vrienden. Die horen bij een bepaald tijdsbeeld. En relaties -bah wat een vies woord-. De liefde verdwijnt nooit echt maar komt in een ander bewustzijn.' Zijn vader behoorde tot de notabelen. Notaris en liberaal statenlid. 'Hij is een goed mens, een goeie jongen. Altijd aardig. Soms was het best vervelend om maar steeds te horen hoe vreselijk aardig je vader was. Mijn moeder moest intussen de boel regelen. Nee, streng was ze niet maar er moest iemand zijn die alles in de klauw hield.' Hij bezoekt verschillende scholen en internaten (ook buiten Zeeland) en wordt bij de laatste poging om de HBS in Vlissingen af te maken, voortijdig van school getrapt. 'Mijn vader wilde zo graag dat ik een diploma haalde. Mijn twee broers en ik moesten op zijn minst dokter, notaris of advokaat worden. Nou dat heeft hij wel kunnen vergeten. Maar in die scholen had ik dus absoluut geen zin. Mijn leerschool was het leven en niet de lessen van die uit hun bek stinkende ellendelingen. Die leraren droegen altijd wijde broeken zodat ze makkelijk met hun lui konden spelen tijdens de les. Nou heb ik daar op zich niets tegen, daar kun je wat mij betreft ook niet jong genoeg mee beginnen, maar van hen kon ik dat niet hebben. Ik vond het in die tijd veel leuker om Sartre te lezen. Niet dat ik dat al helemaal begreep maar daar gaat het niet om.' Al toen hij klein was en net kon lezen intrigeerden gedichten hem. 'Boven het bed van mijn moeder, hetzelfde bed waarin ik geboren en zij gestorven is, hing een lijstje met daarin een gedicht van Guido Gezelle. Dat luidt zo: Mij spreekt de blomme een tale, mij is het kruid beleefd, mij groeit het altemale dat God geschapen heeft. Datzelfde gedicht hangt nu, weliswaar zonder lijstje, boven mijn eigen bed.' Later, in zijn middelbare schooltijd gebruikt Hans het dichterschap als 'een alibi om het praktische leven van toen dat tamelijk geregle menteerd was en grauw, te ontsnappen.' Armando, Lucebert. Dat zijn de dichters die Hans in die tijd bewondert. En heimelijk Roland Holst, want die hoorde niet tot de expirimente- len; de vernieuwers van die tijd. Wat daar wel bij hoorde was Cobra en de jazz-muziek van Charlie Parker. Zelf schreef hij ook en speelde saxafoon. Samen met zijn schoolvriend William Rothuizen (nu medewerker van de Haagse Post) bundelde hij gedichten in een boekje. Rothuizen illustreer de het. Diezelfde William Rothuizen schrijft later over zijn jeugdvriend in HP: 'Hij had zeer kort geknipt haar, een bril met een dik montuur en droeg een groen en rood geblokt jasje dat moest lijken op de jasjes die de bandleden van Stan Kenton droegen. Hij was gul met North State sigaretten en trok veel aandacht. Luide monologen met bijge luiden, veel gebaren, kleine voorstellin gen waar sommigen hard om moesten lachen maar waar de meerderheid van de medescholieren zuinig of in verwar ring op reageerde. Dat is Hans Verhagen op zijn vijftiende, zestiende jaar in Vlissingen. Nadat hij zijn school af heeft, werkt hij een kleine anderhalfjaar bij de PZC als leerling-journalist. 'Ik vond het allemaal prachtig. Die berichtjes die je maakte werden zomaar afgedrukt. Ja, dat was heel indrukwekkend allemaal. En de mensen die er werkten waren aardig. In ieder geval de jongeren. Daar ging ik vaak mee naar het café. Rinus van Reems was toen een vriend van mij. Hij zorgde er bijvoorbeeld voor dat ik niet langer werd betaald als assistent van de redactie secretaresse maar als leerling, wat ik natuurlijk ook was. En dan die Gommert de Kok. De adjunkt-hoofdredacteur. Hij kwam op een keer met een waarschuwend vingertje op mij af en zei: Verhagen, de weg naar huis mag voor jou niet geplaveid zijn met kroegen. Eigenlijk is De Kok voor mij het prototype van alles wat verderfelijk is in de mens. Hij was een spreekbuis van de notabelen. Het ergste daaraan was dat hij juist bij die groep het minst werd gewaardeerd. Ook niet door mijn eigen vader.' Na de PZC werkt hij eerst een korte tijd als copywriter op een reclamebureau. Daarna wordt hij eind- en vervolgens feature-redacteur bij het Algemeen Dagblad. Al snel heeft hij het beheer over een eigen pagina: Pagina Q. De door hem als overwegend grauw en somber getypeerde jaren'50 lopen ten einde ('We hebben ervan gemaakt wat we konden, bezochten de jazz-sociëteit en talrijke café's') als zijn moeder sterft aan kanker. Voordat ze in coma raakt kan ze nog net de drukproef lezen van zijn gedicht Zonsondergang '58, het eerste gedicht van Verhagen dat wordt gedrukt: Vanzelfsprekend: wonden op je neergezaaid, regen in de zee, een vuistslag, en vogels, vogels op je oren, meestal met een goede boodschap. Dit gedicht verplettert dit. Dan trouwt hij met Conny en gaat in de Vlissingse Badhuisstraat wonen. Als zijn zoon Norman-Gommert is geboren wordt in Podium zijn eerste cyclus gepubliceerd: Anatomie van een Noorman. 'In de tijd dat ik debuteerde waren we in de ogen van veel Vlissingers vreselijk. We waren vreemde bijten in de eend. Ik kreeg bezoek van Armando, Simon Vinkenoog, Vaandrager en Kouwenaar. De feesten die we gaven waren wild; er werd marihuana gerookt, veel gedronken en gedanst. En dan nog die rare gedichten. Dat was voor sommige Vlissingers voldoende reden om de kinderen voor ons soort te waarschuwen.' In 1964 (Hans werkt dan al twee jaar voor de Haagse Post en brengt veel tijd door in Amsterdam) vestigt hij zich samen met Conny en Norman voorgoed in de hoofdstad. 'Zeeland heb ik toen twee jaar nauwelijks bezocht. Toen ik in 1966 terugkwam trof mij een aangename verrassing. De kinderen die jaren daarvoor door hun ouders voor ons waren gewaarschuwd hadden blijkbaar toch iets meegekregen van die sfeer. Plotseling kon ik een beatmarathon bezoeken waar ik een langharige en kortgerokte massa aantrof. Dat was eerder ondenkbaar. Het was in ieder geval duidelijk dat die verstikkende benauwenis van die jaren '50 in Zeeland doorbroken was. In die tijd ben ik ook weer vaker naar Zeeland toe gegaan. Alleen moest je dan wel uitkijken datje er weer niet teveel in ging geloven anders leek het binnen de kortste keren toch op een gevangenis.' Zijn eerste gedichtenbundel uit een reeks van vier tot nu toe verschenen bundels werd in 1963 uitgegeven: Rozen en motoren. Zee en land. Zeeland. Het is niet vrij van rozen en ook het gebruik van motoren is aan mijn lichaam niet vreemd. (Uit zijn eerste cyclus waarvan de opdracht luidde: Cyclus voor mijn moeder (overleden 16-5-'60) 'Mijn poëzie bestaat eigenlijk bij de gratie van tegenstellingen. Cultuur-natuur, intellect-intu'i- tie, zonder Judas geen Jezus, zonder duisternis geen licht. Ik ben altijd op zoek naar een verzoenende eenheid. Een soort quintessence. Geschiedenis en toekomst bestaan niet. Tijd is een wanbegrip. Iedereen is op zoek naar dat ene. En daar is een woord voor gevonden: God. Ik noem het alleen zo in de conversatie. In mijn gedichten zul je het nooit tegenkomen. Jammer dat alles op den duur wordt gëinstitutionaliseerd. Kijk, Jezus was een enorm licht. Toen werden het pitjes die landzaam doofden. Tot er tenslotte niets anders overblijft dan grote bull-shit die uitmondt in waanzinnige moordpartijen. Ik heb het begrip God in zijn waarde gelaten. Gelukkig kent niemand God echt. Stel je voor, dan stond hij volgende week in muziekexpress. Het is juist het enige geheim dat we hebben.' Hij gelooft in God. In de ogen van veel Zeeuwen heeft hij echter alles al uitgeprobeerd dat God ooit verbood. 'Vooral de wat ouderen die mij kenden uit mijn Vlissingse tijd, mensen van de PZC bijvoorbeeld, hadden veel rancunes ten opzichte van mij. Die hadden zoiets van: wat denkt die goser wel, rare gedichten schrijven, erop los leven en dan nog beroemd worden ook. Die hadden gewoon de pest in dat ze nooit verder kwamen dan het gelik aan de reten van de autoriteiten.' Na Rozen en Motoren verschijnt in 1968 SterrenCirkels. Bellen en in 1971 Duizenden Zonsondergangen. 'Het titelgedicht van Duizenden Zonsondergan gen slaat in de eerste laag op het huis Ter Schelde aan de Boulevard Evertsen waar ik heb gewoond en waar mijn tachtig-jarige vader nu nog woont: Nog altijd sluip ik door het huis der duizenden zonsondergangen; haar web is sterk, ik ben het zelf- mijn spel is uit. Een jaar voordat Sterren, Cirkels, Bellen verschijnt (1967) begint Hans met het jongeren programma Hoepla voor de VPRO. Een programma dat veel stof doet opwaaien en dat nu het programma wordt genoemd 'dat uiteindelijk het gezicht van de VPRO bepaalde'. Later, in 1972 vraagt Hans Keller van de VPRO hem opnieuw om bijdragen te leveren voor Het Gat van Nederland. Met de film Trap naar Zee -Verslag van een Verdwijning (1974) lijkt het erop dat Verhagen, samen met het afbreken van de Leeuwentrap die naast zijn geboortehuis gelegen de weg naar de zee vormde, en de sloop van De Vic (de zeemanskroeg Victoria waar Hans veel tijd doorbracht met zijn vrienden) voorgoed afrekent met zijn Zeeuwse periode. Zijn laatste bundel verschijnt in 1983. Kouwe Voeten. Daarin spelen de jaren '60 maar ook de jaren70 (die Hans omschrijft als 'bitter en koud') een grote rol. Het teruggaan van Conny en hun zoontje Norman naar Vlissingen in 1972 en het afrekenen met die periode zijn daarbij essentieel. Hans Verhagen, 45 jaar oud, zittend in zijn ruime benedenwoning in Amsterdam-Oost. Nog niet zo lang geleden haalde hij de woede van het 'links- intellectualisme' op zijn hals omdat hij het gewaagd had om samen met H.J.A. Hofland en Hans Keller met het programma 'Een etmaal Amsterdam' naar Veronica 'over te lopen'. Het lijkt hem niet zoveel te interesseren en doet het af met: 'De VPRO had al een programma over Amsterdam en de producent heeft het toen aan Veronica verkocht. Ach, het maakt toch allemaal niets uit.' Er is voor hem weer een periode voorbij. De periode Doré, zijn grote liefde van de afgelopen dertien jaar. ook met die periode probeert hij af te rekenen. Fragmenten uit een nog niet afgerond gedicht: Hij bijt me. Hij snijdt in me Hij doet me verschrikkelijk pijn als genoegdoening voor haar verdwijning. Hij schminkt me en verminkt me; misschien, vannacht, vermoordt hij me. Zo bevrijdt hij me. De zachte krachten dringen dieper door JANNA VAN VEEN

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1984 | | pagina 5