HUISVUIL Cjnoeten uit... Toen zei de man: Ik ben moe; Vijand laat van mij af; Ik verweer mij niet meer; Ik lig nog maar wat en wacht af of ik gehaald word vannacht. En de priester: Ik breng U den Heer. Maar hij met een laatste slag sloeg het kruisbeeld weg van zijn mond en krijste: ga weg neem mijn laatst bezit mij niet af: MIJN zonden gaan mee in MIJN graf. Él! Ko de Jonge Samen met mijn oude vriend, de bioloog Hartman, reed ik over de dijk die Middelburg met Lewedorp verbindt, op zoek naar gebeurtenissen uit het verleden. De vreemde, haast onheilspellend aandoende vorm van de boom die als een galg over de weg boog was de directe aanleiding tot het citeren van dit gedicht van Marsman. Ik stopte de auto en onderging een ogenblik een gevoel van sensatie en nieuwsgierigheid. 'Hier heeft hij gehangen,' zei Hartman peinzend. Hij nam de pijp uit zijn mond en wees vooruit. 'Ongeveer op deze hoogte.' In gedachten zag ik het allemaal voor me. De man, die vijfendertig jaar lang beheerder was geweest van de vuilnisstortplaats en vlak voor zijn vijfenzestigste ruzie had gekregen met de autoriteiten. Daarna nonchalant opzij was geschoven en vervangen. Geen bedankje, geen enveloppe met inhoud, niets. Hij was er zeer verbitterd door geworden. UiteindelijkT na maanden, begon er iets te dagen bij de autoriteiten en werd hem alsnog een afscheidsreceptie aangeboden. Maar toen hoefde het voor hem niet meer. Hij had zich teruggetrokken in zijn eenzaamheid, en de stilte die daaruit voortvloeide maakte hem nog rancuneuzer dan?, hij al was. De autoriteiten hadden nog diverse malen geprobeerd hem te benaderen omdat ze toch met het geval in hun maag zaten, maar hij had iedere poging steevast afgewezen. Hij wilde niet meer. Langzaam gleed hij af, werd steeds depressiever en tenslotte besloot hij er een eind aan te maken. Enig gevoel voor dramatiek kan hem niet ontzegd worden, want op een stikdonkere nacht klom hij met een touw om z'n hals in genoemde boom, maakte het vast aan een over de weg hangende tak en stortte zich naar beneden. Zijn leven was voorbij. 'Het moet de betrokken autoriteiten toch niet lekker hebben gezeten toen ze dit hoorden,' zei ik tegen Hartman. Hij glimlachte en schudde het hoofd. 'Het is nog veel erger,' zei hij. 'Het verhaal is nog niet uit. De volgende morgen heel vroeg, het was nog donker, reed een auto van de vuilnisophaaldienst over de dijk op weg naar de stortplaats. In die tijd had je nog van die open vrachtwagens. De chauffeur hoorde opeens een doffe klap tegen de kabine van zijn auto en stopte. Hij kon niet ontdekken wat er aan de hand was en reed na enige tijd verder om zijn lading te lossen. En daar, op de stortplaats, terwijl hij zijn vrachtje kiepte, gleed langzaam het lijk van de ex-beheerder van de wagen. Als een oude matras werd hij gedumpt tussen het huisvuil.' Ik huiverde en startte de auto. Toch nog een waardig afscheid.' zei ik en reed langzaam onder de boom door. Het begon te schemeren en ik kreeg opeens trek in koffie. Raats.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1984 | | pagina 25