Zwemmen is er in elk geval niet verantwoord
Vorig jaar hebben Zeeuwse milieugroepen, verenigd in de Scheldewerkgroep, en
Internationaal Water Tribunaat de vervuiling van de Schelde in België en
Nederland gemeten. Nu, meer dan een jaar later, zijn de monsters geanalyseerd.
Een symposium op zaterdag 6 oktober in Den Dullaert in Hulst moet helderheid
geven over de viezigheid die door de Schelde stroomt. Schaapherder Jan Boom
constateerde verlammingsverschijnselen bij zijn beesten. Sportvisser Jan Dieleman
ving een bot met twee bovenkanten. En provinciaal waterstaatsman Oskam ziet
met ingang van volgend jaar een zwemverbod voor de hele Westerschelde van
kracht worden. Hoe fout zit het met de Westerschelde? Een voorverkenning.
Jan Dieleman, een in Tcrneuzen wonende
sportvisser die regelmatig zijn fuiken in de
Westerschelde zet', vertelt er het volgende
over. 'Het komt regelmatig voor als ik een
zooitje vis heb gevangen, dat ik er een paar
terug in de Schelde moet gooien, omdat ze
bedekt zijn met gezwellen.' Hij krijgt
steun van een andere sportvisser die dezelfde
ervaring opdeed toen hij nog regelmatig met
zijn rubberbootje er op uit trok. Hij vond het
maar beter zijn hobby op te geven omdat het
hem bij de konsumptie van zijn vis ook al
opgevallen was dat de graten inplaats van wit
een grijze kleur hadden. Jan Dieleman
overkomt het regelmatig dat een maaltje
gebakken vis naar chloor smaakt.
In die gevallen ziet hij maar van konsumptie
af. Tot zijn verbazing vangt hij ook vis met de
merkwaardigste afwijkingen. 'Zo had ik
laatst een bot die twee bovenkanten had.' Een
wetenschappelijke verklaring heeft hij niet
voor dit verschijnsel, maar zijn vermoeden
gaat uit naar de steeds sterker toenemende
verontreiniging van het Westerscheldege-
bied. Volgens hem zou het wel eens zo
kunnen zijn dat door allerlei chemisch afval
dat in de Schelde voorkomt het erfelijk
materiaal wordt aangetast en je op grond
daarvan dergelijke afwijkingen krijgt.
Jan Boom die sinds enkele jaren bezig is met
het opzetten van een schapenfokkerij vlak bij
het Verdronken land van Saeftinge heeft ook
zo zijn eigen problemen met de verontreini
ging van de Westerschelde. Jan liet in den
beginne zijn schapen zonder meer grazen op
de schorren. In die periode kwam het voor
dat bij de geboorte bij lammeren verlam
mingsverschijnselen werden geconstateerd.
Jan had daar zijn bedenkingen bij en liet een
en ander nader onderzoeken.
Op basis van onderzoek bleek, dat in de
organen van zijn beesten stoffen als cadium
en kwik voorkwamen. Achteraf stelde Jan
dat deze verschijnselen misschien werden
veroorzaakt door de tegengestelde werking
van koper en cadmium.
'Koper is een stof die schapen zonder meer
nodig hebben. Krijgen deze beesten op een of
andere manier cadmium binnen, dan kan
door de cadmium het koper geneutraliseerd
worden en kun je verlammingsverschijnselen
krijgen,' aldus Jan.
Volgende vraag die rees was: hoe kregen die
beesten zoveel cadmium binnen. Jan Boom
nam kontakt op met enkele wetenschappers
en er zou een nader onderzoek plaatsvinden.
Een van de onderzoekers die hieraan
medewerking verleende was de botanicus
Willem Beefting, werkzaam bij het Delta
Instituut in Ycrseke. Beefting had, al voor hij
door Jan werd benaderd, gekonstateerd dat
zeekraal 2,5 keer meer cadmium bevatte dan
het ministerie als grenswaarde voor
menselijke konsumptie tolereerde.
Met lamsoren was het nog veel erger gesteld.
Daarbij werd de al eerder genoemde grens 5
maal overschreden. Het is natuurlijk niet zo
dat je bij het incidenteel eten van een portie
zeegroente direkt de schadelijke gevolgen
ondervindt. Nee, dat merk je pas als je met
een bepaalde regelmaat zeegroente eet, en dat
deden de beesten van Jan.
Uit verder onderzoek kwam eveneens vast te
staan dat de hoeveelheid zware metalen en
chloorwaterstoffen op het schor in de winter
hoger is dan in de zomer. Volgens Beefting
heeft dit te maken met het feit dat er' s winters
meer werveling in het water van de
Westerschelde is dan 's zomers. De in een
rustige periode op de bodem terecht gekomen
verontreinigde stoffen komen in de winter los
om zich vervolgens op de planten in het schor
af te zetten.
Beefting en A.J. Baars van het Centraal
Dierengenceskundig Instituut Lelystad gin
gen door met onderzoek. Men besloot tot het
met een bepaalde regelmaat nemen van
grond- en gewasmonsters op het schor
alsmede het onderzoeken van urine en
ontlasting van een aantal proefdieren die Jan
nog wel op het schor liet grazen. Dit
onderzoek neemt inmiddels 1,5 jaar in beslag
S"N»