'We waren allemaal een beetje slecht' herinneringen aan illegaal slachten op Walcheren tijdens de bezetting 'Ik heb van die dingen uitgehaald waar ik altoos goed^ van afgekomen ben' moet Jan Bimmel al gauw erkennen, als hij over de tijd van de bezetting spreekt. Deze Domburgse werkman was trouwens altijd al te vinden voor de meest verschillende en de meest inspannende bezigheden. Als ik hem vraag naar zijn bestaan als los werkman blijkt er een stroom van herinne ringen los te komen: schilder, melkboer, kermisreiziger, metselaar, het zwaarste werk in de oogst, houthakken in de bossen van 'De Mantelienge'. Als bijverdienste vissen met het sleepnet of met fuiken in zee. En ook wat niet mocht: stropen op allerhande manieren. 'Ik ging liever een nacht de duinen in dan een dag op bruiloft. Tijdens de bezetting was er ineens heel véél wat niet mocht. En waar óók bijverdienste in stak. De dienst der CCD had het toezicht over de economische activiteiten van de gewone man. Zodra je land had kreeg je een boekje, daar stond ook in hoeveel geiten, schapen en varkens je -officieel- had. Die Gapingse boer die een varken achter op het land in de mangelpit hield, is nooit betrapt. Maar niet iedereen kon z'n kleinvee zo goed verbergen. Had je dieren teveel, dan kreeg je de CCD op je dak en moest je verantwoor ding komen afleggen. Jan Bimmel kreeg bij voorbeeld moeite met de CCD over zijn bruine bonen. 'De hele oogst van een lap bruine boontjes heb ik toen verkocht aan allerlei mensen. Want de mensen namen naar hun werk een jampot met gekookte bonen mee, in die dagen. Slécht was het toen, met het eten. Piet Wattel, die boerde tussen Domburg en Oostkapelle, weet er ook van mee te praten. De oorlog? 'Ik heb toen veel gedaan wat niet meugde. Maar ik heb nooit geprobeerd aan de Duitsers te verdienen.' Als ze eieren wilden kopen dan had ik geen eieren. En later had ik één koe meer dan ik officieel mocht houden. We konden toch aan genoeg voer komen en m'n vrouw raakte veel melk kwijt aan de gevluchte Westkappelse vrouwen die hier in het bos zaten. 'Ach', zegt een andere Oostkappelse werk man -hij vindt het niet nodig om z'n naam bekend te maken, laten we hem Louw noemen- 'we waren allemaal een beetje slecht.Neem nou het varkentje datje in het kot had zitten. Iedere werkman had er één voor eigen consumptie. Spek was goed bij het zware werk dat we deden. Maar onder de Duitsers moest je eerst kunnen bewijzen dat je in het verleden ook al een 'keu' gehad had én dat je er zelf eten voor had. Je kon een boete oplopen als je gerst liet malen voor je varken. Je kreeg natuurlijk ook minder vleesbonnen als je geslacht had. Elk dorp had een paar mensen die langs kwamen als er geslacht werd en die het wegen van 'de slacht' controleerden. Per slacht verdienden ze daar een kwartje mee. Hoe zwaarder het geslachte varken was, hoe langer het duurde vóór je weer vleesbonnen kreeg. De kunst was dus om aangeschoten raakte, vulde hij het briefje in en schreef op watje zei. Vijfig kilo onder het werkelijke gewicht of zo. Andere controleurs waren wat nauwgezet ter. Die bleven erbij als je ging wegen en die moest je echt in de maling nemen. Er werd gewogen op een bascule, vertelt Louw, en het vlees lag in zo'n grote houten kuip. Natuurlijk mocht het gewicht van de kuip niet meegeteld worden en om dat te het varken zo licht mogelijk te laten doorgaan. De gewichtscontroleur speelde een sleutelrol Onder dc kurk Louw: Tk had meestal een varkentje samen met m'n zwager, want die werkte met z'n bedrijf veel bij boeren en dan kon hij graan van hen krijgen. Dat moesten we dan 's ochtends in de vroegte gaan halen. Als we slachtten was hij er óók, om de controleur bezig te houden. Die keek trouwens toch al niet zo nauw. Als hij arriveerde en naar het varken vroeg, zei ik altijd: 'Ie eit eigenlijk nooit wille groeie, 't is geen besten, Siemen.' "k Geloof-et, 'k geloof-et' knikte hij dan begrijpend. 'Gae mer is bie de vrouwe kieke, 'k geloof dat ze wè wat onder de kurk eit.En de controleur zat al binnen, spoedig gevolgd door mijn zwager. Dan is het een keer gebeurd, dat de controleur zélf nog naar de winkel stapte om een fles klare, omdat het zo gezellig was. Als de man wat bewerkstelligen was het de gewoonte om een voorwerp -vaak een suikerpee- dat geacht werd tien keer zo licht te zijn als de kuip, naast de gewichten op de schaal te plaatsen. Dan deed je de suikerpee vol lood zodat er te véél gewicht afgetrokken werd. Zulke trucjes hoorde je van een ander. De Arzt Of je kon proberen een twee-kilo gewicht op de schaal te zetten en dat voor een kilogewicht te laten doorgaan. Dan werd 20 kilo vlees 10 kilo in het opschrijfboekje van de controleur. Op 'Klein Middenhof moest arbeider Jan Zwemer sr. daar voor zorgen en het lukte bijna altijd. Je kon ook de boel te pakken nemen door 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1984 | | pagina 75