De elf plaatsen Onze verslaggever was erbij 'Een scheur! Naar rechts!' Ons uit vier mannen en een vrouw bestaande treintje gaat precies gelijk pootje over en pakt de koers in de richting van de kerncentrale weer op. Daar is de eerste controlepost en, hoewel alle vijf zwartrijders, willen we de tocht wel helemaal volgens het boekje uitrijden. Het is zes uur in de ochtend en stikdonker. We hebben lampen op ons voorhoofd gebonden, als mijnwerkers. Vanaf de dijk moet het een merkwaardig gezicht zijn: vijf lichtjes die wit ijs beschijnen en zich met een redelijke snelheid voortbewegen. 'God Sodeju'. Voorrijder Lucas gaat plat en alle vijf de lichtjes liggen even roerloos op het ijs. 'Toch valt het me niet tegen', meldt Niöo, die het van karakter moet hebben. 'Ik had beschuit verwacht op dit zoute water, maar het glijdt goed.' Hij stopt een vinger in zijn neusgat om het andere leeg te blazen en herhaalt dit nog eens met de vinger in het andere gat. 'Gadver, waarom steek je je vinger d'r nou in. Je kunt toch gewoon je neusgat dichtdrukken.' 'Niet zeuren, Trudy. We moeten nog zo'n 190 kilometer'. Fred, de meest geoliede schaatser onder ons, neemt de kop en maakt zo'n snelheid dat de gesprekken stokken. Ikzelf rijdt mee als schaatser/verslaggever. Iemand moet dit toch vastleggen. De hele pers zit in Friesland af te wachten totdat weer besloten wordt de elfstedentocht af te lasten. En hier gebeurt het gewoon. Een dikke tweehonderd kilometer langs acht dorpen en drie steden. Een monster- tocht over de poolvlakte die de Westerschelde geworden is. Geen woord heeft er nog over in de kranten gestaan. Terwijl die dekselse Zeeuwen er toch een ketting voor over de Westerschelde hebben gelegd, geen schip kan er meer naar Antwerpen. Zo hoort het. En geen gezeik over beroerd ijs. De organisatie vindt dat iedereen zijn maatregelen maar moet nemen. Lekker losjes allemaal. Bij de start gaf dat wel wat problemen. Toen voorzitter Diepstraten voor het Vlissingse badstrand de toerrijders wegschoot, waren er nog een paar hun schaatsen aan het strikken, waaronder ik. Ik zag ineens een vinger voor me langs rollen. Het leek me een wijsvinger. Het ding bewoog nog, toen ik hem bij zijn rechtmatige eigenaar terugbracht. 18 Het was zijn ringvinger. De ring zat nog op het bloedende stompje. Het wordt tijd dat ik het tempo eens ga bepalen; we gaan veel te hard. Zo halen we Antwerpen nog niet eens. En grote stukken met ijsbergen en omhoog stekende schotsen staan ons nog te wachten. Ik druk de snelheid iets. Krijg het gevoel alleen te rijden over een donkere planeet, zwart van boven, wit van onderen, de wereld op m'n rug, en 't weegt niks, oermacht in m'n benen, soepel glijden -een vogel is er houterig bij- ik loop nooit meer, niet te hard-hou je in. Wat moet ik hier nou voor een verslag van maken. Dat schaatsen een kwestie is van evenwicht? Of eigenlijk meer: constant vallen, maar de zwaartekracht net jets voor zijn. Het is een aangeboren beweging. Gooi een kindje in het water en het maakt schaatsbewegingen. Onbeholpen natuurlijk, maar schaatsbewegingen. En geen zwembewegingen, zoals iedereen meent te zien. Die misvatting komt voor uit de combinatie water en bewegen. Dat is dus zwemmen, zo simpel redeneren mensen. Er is een fase geweest in de evolutie dat wezens, mensen zullen het nog niet geweest zijn, met schaatsen aan geboren werden. Natuurlijk niet van die mooie stalen noren, maar een scherp been onder de voet. Misschien heeft een periode van langdurige dooi Op enkele tientallen meters afstand zien we ineens een serie lichtjes langsflitsen. 'De wedstrijdrijders', meldt Fred overbodig. 'Ik ga d'r achteran'. 'Dom', roept Lucas hem na. 'Je moet je eigen tempo houden.' 'Die komen we wel weer tegen'. Nico neemt vastbesloten de kop. We rijden nu over flink golvend ijs. Ik vermoed dat we op het stuk zitten waar de ijsvereniging met ijstransplantaties bezig is geweest. Dan zijn we aardig in de buurt van de kerncentrale. Het warme koelwater heeft hier lange tijd een grote geul in de Westerschelde open gehouden. Na een aantal brieven aan de direktie van de PZEM heeft de vereniging toen zelf zijn maatregelen genomen: een korte bezetting van de centrale en dankzij hulp van de schaats- enthousiasten in de regelkamer werd de centrale stilgelegd. En daarmee werd de elfplaatsentocht mogelijk. Een zwaailicht geeft aan dat we de controlepost Borssele naderen. Fred staat er op ons te wachten. De post is een ruïne. Enkele mensen zijn bezig het blad op de schragen te zetten, tentzeil en palen liggen op de grond. 'Ze hadden de zaak niet in het ijs vastgezet, de wedstrijdrijders hebben de boel omver gereden', verduidelijkt Fred. We zetten koers naar de volgende post: Hoedekenskerke. Recht voor ons zien we het lichtspel van Dow Chemical langzaam verflauwen. De ochtend krijgt langzaam kleur. Het is rond vier uur in de middag -de zon rood en laag boven de dijk- als we het Land van Saeftinghe zijn gepasseerd. Gelukkig geen flanerende mensen meer. Hoe dichter we bij Antwerpen kwamen, hoe voller het op het ijs werd. Hele gezinnen, arm in arm, belemmerden ons de doorgang. Mannen met hoge hoeden en prachtige schoenen, vrouwen met bontjassen, kinderwagens, honden. Een modeshow op Ijsavenue de Westerschelde. In slalom moesten we erdoor en het ritme was eruit. Tot overmaat van ramp was er in de tentjes niets anders te krijgen dan whiskey, jenever, asbach uralt, chocola en broodjes breugelkop. Niets dat voor directe energie kon zorgen. We zijn nu allemaal ons lichaam aan het opsouperen. Ik ruik het aan de adem van de mensen voor me. Breugelkop en jenever werken ééndrachtig samen aan de ondermijning van het karakter. 'Mooi hè!' roept Nico, die altijd oog blijft houden voor de omgeving. Inderdaad lichten de ijsbergen rose op in de verder witte vlakte. Ik concentreer me op de kont van Trudy. Nog drie controle posten voor we bij het badstrand zijn: Perkpolder, Terneuzen en Breskens. Over dat laatste stuk hoeft niemand iets te weten. Ad de Jong

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1985 | | pagina 18