De deskundigen hadden 't niet verwacht. Voor de kust, van Hoek van Holland tot Schouwen, is de zeebodem danig aan het veranderen. De zandbanken, die enkele kilometers van de stranden lagen, zijn in betrekkelijk korte tijd meters opgehoogd en enorm in de lengte en de breedte gegroeid. De oorzaak is de afsluiting van de zeegaten. Als deze ontwikkeling zich voortzet, en daar ziet het naar uit, dan kunnen er zelfs nieuwe eilanden voor de kust ontstaan. Tussen deze eilanden en de huidige kust zou dan een soort milieu ontstaan dat veel weg heeft van het waddengebied in het noorden. De eerste tien, vijftien jaar zal er van duinvorming nog geen sprake zijn, verzekert morfoloog Luc Kohsiek, werkzaam bij de Deltadienst van Rijkswaterstaat. Hij onderzoekt de veranderingen in de zeebodem. Daarna sluit hij duinvorming op de zandplaten echter niet uit. Duidelijke voorspellingen over de toe komstige ontwikkelingen zijn nog niet te doen. Er is nog te weinig inzicht in de snelheid van de groei van de platen. Het onderzoek is nog gaande en eind 1986, als het is afgerond, zal er meer zekerheid zijn over de vorm die de horizon vanaf de huidige duinen zal aannemen. Rijkswaterstaat constateerde dat de pla ten, die zich nu over een lengte van zeven kilometer voor de kust van Goeree uitstrekken er in 1970 nog niet waren. Voor Schouwen geldt hetzelfde. Luc Kohsiek: 'De vraag was: Waarom gebeurt daar iets?' De Deltadienst startte een onderzoek dat zich over een aantal terreinen uitstrekt. De ophoping van de zeebodem heeft namelijk nogal wat gevolgen. En oorzaken. Om toekomstige veranderingen te kunnen voorspellen, is kennis van zake nuttig. En men wil weten wat er straks, als de pijlerdam er staat, voor de monding van de Oosterschelde gaat gebeuren. Civiel ingenieurs onderzoeken de water bewegingen; de stroomsnelheid vertraagt en de stromen veranderen van richting door de afsluiting van de zeegaten. De morfoloog bekijkt het effect op de vorm van de zeebodem. Bodemkundigen onder zoeken de veranderingen in de samen stelling van de bodem, want minder stroom geeft meer slib. De vragen zijn dan: hoe snel verandert het, hoe fijn is het slib en hoe dik is de laag. Deze veranderingen hebben weer gevolgen voor de levens gemeenschappen. Een bioloog bekijkt welke invloed dat heeft op bodemdieren als mossels, kokkels, nonnetjes, op vissen en ook vogels, die op deze veranderingen reageren. Al deze deskundigen zitten in een projectgroep die eind volgend jaar met een samenhangend rapport moet komen over wat er voor de kust allemaal aan het gebeuren is en zal gaan gebeuren. Wat de groei van de platen betreft, zijn er nog maar gegevens tot en met 1980. En alleen van de platen voor Goeree en de Grevelingen, want dat is het proefgebied van de projectgroep. Luc Kohsiek komt met een voorbeeld. Een zandbank groeide van 1960 tot 1970 met slechts een halve meter. In de tien jaar daarna komt er 2,30 meter bij en de plaat is dan op een hoogte van 70 centimeter onder NAP gekomen. Nog spectuculairder is de groei in de breedte. Van ongeveer honderd meter in 1970 tot een kilometer in 1980. Een andere bank lag in 1970 vier meter onder NAP. Voor die tijd gebeurde er niets. In de tien jaar na de afsluiting hoogde het zeewater de bank op tot twee meter onder NAP en verbreedde de bank tot een grote plaat van 1500 meter breed. Ook deze bank was eerder rond de honderd meter breed. Bij laag water zijn de platen duidelijk te zien. 'De ontwikkeling is duidelijkmeent Kohsiek. 'De golven gaan breken op die platen en daarachter krijg je een rustig milieu. De vraag is natuurlijk of dat bij de Oosterschelde ook het geval zal zijn. Wij denken van wel. Het is niet helemaal zeker, want je houdt een stroom, maar de 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1985 | | pagina 3