De teloorgang van de kleine oliehandel in Goes Zelfs bewoners van ver afgelegen boerderijen kregen ooit regelmatig een olieventer aan de deur. Bijna allemaal zijn ze uit het stads- en dorpsleven verdwenen. Een dik belegde boterham is er nooit mee verdiend. Twee gesprekken met vroegere oliehandelaartjes in de gemeente Goes geven een beeld van de achteruitgang van de kleine handel in olie. Juffrouw Roose bracht per bakfiets de olie aan de deur in de stad Goes. Ze had de handel overgenomen van haar grootvader, die haar als z'n eigen kind had opgevoed. Toen iedereen overging op gaskachels en ze haar huisje moest verlaten, liet ze zich saneren. Als evacué kwam Jan de Vos in 1944 naar 's-Heer Arendskerke. Jarenlang bracht hij olie rond per handkar. 'Dat je voeten niet tot onder je oksels afgesleten zijn', zegt hij, 'dat kun je niet begrijpen'. Jan de Vos vertelt over de moordende concurrentie van de maatschappijen, die kleine handelaren tegen elkaar opzetten. 'De maatschappijen rekenen niet in mensen, maar in liters.' Je werd aan de deur gewoon uitgevloekt Come lis Jacobus Roose voor de A PC naar de dorpjes in 'de zak'. Johanna Roose bracht haar gewilde produkt, olie, rond per bakfiets. Ze kon 240 liter ineens wegbrengen, want behalve een vat van tweehonderd liter, had ze nog twee jerrycans bij zich, die ieder goed waren voor twintig liter. Goes was voor haar een lastige stad. Er zijn veel oprillen en dijken, waar de bakfiets tegenop geduwd moest worden. Ze herinnert zich de duwers nog goed: 'Ik kreeg altijd wel een duw. Er waren vaste mensen die vaak hielpen. Die gaf ik geregeld een rolletje zuurtjes of drop. Dan kon ik er nóg eens om vragen. Burgemeester Huber was er een van. Die hielp me over de stenen brug voor z'n huis. Als hij me zag, kwam hij meteen naaar buiten. Dan zei ik: 'Ut mö wi zo weze, burgemeester.' Als ik verder weg moest zijn, nam ik de flets met transport bagagedrager. Naar de Rooie Wijk was 's winters een heel eind als het gemeen weer was. De weg was dan vol putten en poelen.' Het vak heeft ze geleerd van haar grootvader, Cornelis Jacobus Roose. In 1871 geboren, is hij in 1896 getrouwd met Johanna Fraanje, die van Biezelinge kwam en op z'n boers was. Johanna's moeder, Adria Pieternella, was de eerste van zes 14 kinderen. Johanna werd geboren in 1915. 'Het verkopen leerde ik van m'n grootva der, opa Roose. Daar ben ik altijd bij in huis geweest. Ze zeiden weieens, dat ik geen vader had, maar dan antwoordde ik: 'Ik ben veel rijker. Ik heb twee moeders en een vader.' Op m'n veertiende ging ik met m'n grootvader mee. Die was eerst boerenknecht geweest en koetsier, eigen lijk van alles. Zo heeft hij ook gereden voor de bierbrouwerij van Baarends aan de Oostsingel. Hij kwam in loondienst bij de A.C.P., de Standaard Americaansche Petroleum Companie. Hij ging hele dagen het land in met een grote wagen.' Ze zegt in onvervalst Goes': "k Za um us laete zie' mi zun grote karre.' 'Toen is hij voor zichzelf begonnen. Hij ging verkopen voor de Bataafse Petroleum Maatschappij, die nu Shell heet. Elke dag ging hij naar een andere kant van Zuid- Beveland. Op de dorpen kende iedereen opa Roose. Van hem heb ik het vak geleerd: als ik een appel kreeg, werd die opgeborgen. Hij zei: 'Nooit eten an de karre.' Ik ging met hem mee. Broer Piet en Kee, eigenlijk ooms, gingen later Zuid- Beveland in, de dorpen langs. Opa Roose en ik deden Goes.' In de oorlog werd het moeilijker. De olievoorraad werd steeds kleiner en de handel kwam stil te liggen. Je was niet in loondienst, dus had je geen inkomsten. Opa Roose overleed in '42. In de oorlog ging ook de zwarte pony Corry dood. 'We hebben toen geen nieuwe gekocht, want wat je besteedt, moet je allemaal weer verdienen.' Na de oorlog ging de olie op de bon. 'Ik had miljonair kunnen worden, want iedereen wilde olie, maar we kregen te weinig. Dan wilde iemand je wel een stuk varken geven, maar je kreeg alleen voor je bonnen. Later was het niet meer op de bon, maar kreeg je nog niet genoeg. Dat was nog veel moeilijker. Was het maar op de bon geblevenWij kregen de schuld. Je werd aan de deur gewoon uitgevloekt. De mensen begrepen dat niet. De olie was toch van de bon! We wilden wel verkopen, maar we hadden niks! Na de oorlog ging ik met m'n moeder de wijken in, eerst per steekkar, later met de bakfiets. We deden toen alleen Goes. Piet en Kee waren getrouwd en gestopt. M'n moeder was dienstbode geweest en moest nog leren leuren, ze heeft het vijftien jaar

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1985 | | pagina 14