Dat je voeten niet tot onder je oksels afgesleten zijn Jan de Vos, geboren in 1921 en in 1940 getrouwd, kwam in oktober 1944, toen Walcheren onder water gezet was om de Duitsers te verdrijven, met vrouw en kinderen als evacué naar 's-Heer Arends- kerke om nooit naar Meliskerke terug te keren. Over dat nieuwe begin zegt hij: 'Meliskerke was een dorp van 700 zielen, maar met drie grote kerken. Ik kwam uit een familie van landarbeiders. We kwamen naar Zuid-Beveland en besloten daar te blijven. In 's-Heer Arendskerke pakte ik zowat van alles aan. Ik werkte een jaar bij een commissionair in aardappelen en uien. Toen deed zich de gelegenheid voor om een oliehandel over te nemen. Olie werd toen gebruikt voor stallantaarns, petroleum lampen en ook om op te koken, op petroleumstelletjes. Ik had een handkar met een 220-litervat. Overal waren bij de mensen 4-literbusjes, door de maatschappij in bruikleen gege ven. Die vulde ik bij. Al stappende ging ik tot Lewedorp, verder door de Kraayert, waar ik de afgelegen boerderijen bezocht. Ik liep tot Wolphaartsdijk, tot aan 's-Heer Hendrikskinderen. Naar Baarsdorp en Sinoutskerke, tot aan 's-Heér Abtskerke. Dat je voeten niet tot onder je oksels afgesleten zijn, dat kun je niet begrijpen.' Meteen na de oorlog was de olie op de bon. Een gezin kreeg bonnen, afhankelijk van de grootte, voor 8,16 of 24 liter. Jan de Vos moest die opplakken en op het distributie kantoor inleveren. 'Bij mij was de klant koning', vertelt hij, 'ik heb nooit olie achtergehouden in afwachting van een prijsstijging. Dat is wel door anderen gedaan! Er waren ook mensen, die minder gebruikten, dan waar ze bonnen voor kregen. Toch wilden die voor alle bonnen olie hebben, omdat ze bang waren dat er een half jaar later helemaal geen olie meer zou zijn. Het kwam voor, dat de olie zelfs in w.c.-emmers werd bewaard. Ik kreeg als handelaar wel ietsjes meer, maar dat was voor verlies vanwege morsen enzo, echt niet genoeg om jezelf te bevooroordelen. IJzeren hond 'Omstreeks 1960 kwam de oliestook snel op. Ik ben toen olie gaan rondbrengen met de motorbakfiets en 'n ijzeren hond: een driewielige kar die werd aangedreven met elektriciteit. Die staat nu op het erf en doet dienst als vogelkooi voor zilverfazanten. De klanten kregen een 200-litervat in bruikleen. Daar zat aan vast dat ik mocht leveren, dat spreekt voor zich. Dat waren mondelinge afspraken. Ik heb m'n klanten nooit een contract laten tekenen.' In die oliestookperiode was de vraag groot. Het was gewoon niet aan te slepen. Eind 1967 heeft Jan de Vos z'n handel .overgedaan aan een collega met een tankwagen. Voorwaarde was dat hij wekelijks kon komen helpen. Twee jaar later kwam er gas op het dorp. 'Als de laatste onrendabele gebieden worden aangesloten', voorspelt hij, 'zal ook de laatste klant verdwijnen.' Wie veel verkocht, kreeg als handelaar een 15 gedaan. Ze overleed in 1959. Ik ben alleen doorgegaan.' Achterom We hebben aan de Westhavendijk ge woond, daarna op het Pieter Jasperplein. We hadden er altijd tien vaten in voorraad. Toen het plein afgebroken werd, was ik de laatste bewoner. Op een andere plek kon je niet meer beginnen. De handel was erg slap want iedereen ging over op gas. Ik heb me toen laten saneren. Dat is twaalf jaar geleden; ik was toen 59 jaar. Bij ons ging alles achterom. Er woonden veel mensen zonder echt werk, vaak met steun. Verderop was het woonwagen kamp. Er stonden wat wagens die met paarden verplaatst konden worden, nog niet van die caravans. Die mensen leefden van de handel. Er is nooit gestolen, we hadden er nooit last van. Goes was sterk verdeeld in elite, midden stand en andere mensen. Dat was helemaal apart. Ik had een keer mooie kleren aangetrokken en ging de stad in om boodschappen te doen. Een zo'n kakma dam kwam naar me toe, bekeek me van top tot teen en zei: 'Zo zo, dat gaat nogal.' Ik had niks van haar aan. 'Juffrouw', antwoordde ik, 'van mij is het allemaal betaald hoor.' Dat ik netjes was kon ze niet hebben. Ze vonden dat je niet anders gekleed mocht gaan dan achter de kar. Die kak was vroeger sterker dan nu. Juffrouw Roose kende de wijken waar de gewone mensen woonden goed. En ieder een kende haar. Ze herinnert zich nog goed de 'erme hoek': 'Daar waren de achterhui zen van de kade. In de bocht van Guinea was het logement van Dorus van Son. Daar sliepen de mensen die het land in gingen met garen en knopen. Daar woonden ook de kaailopers, die in de haven werkten als er wat los werk was. We werkten allemaal om te eten. Eén man werd 'strontschipper'genoemd. Daar werd min over gedaan. Hij bracht stront als mest naar België en nam dan grind of stenen terug vóór Pilaar. Op zoiets moesten sommigen neerkijken, maar uiteindelijk Jan de Vos verdienen we allemaal gewoon ons brood. We lieten niet poffen. Je kunt van de lucht niet leven. Dat geld moest je 's zaterdags (als je het een enkele keer toch deed) weer gaan ophalen. En je moest maar zien of je het krijgen kon. Van sommigen heb ik nóg geld tegoed. Daar heb ik nog wel eens om gevraagd, maar dan doen ze net alsof ze van niets weten. Op den duur zegje maar niets meer. 'Wil je een rolletje drop of zuurtjes?' vraagt ze als ik wegga. Ik kies voor zuurtjes. Ze vraagt of ik getrouwd ben en stopt me er nog een toe voor m'n vrouw. De laatste rit van Johanna Roose in de herfst van 1973 aan de Westhavendijk. Johanna Roose aan het Pieter Jasperplein, 1973.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nieuw Zeeland | 1985 | | pagina 15