Op Prinsjesdag zal het precies bekend worden gemaakt, maar het is nu al duidelijk, dat de Nederlandse
oorlogsvloot kleiner gaat worden dan ze tot nu toe was. De verwachtingen, die de Goese econoom
W. Louisse neerschreef in het rapport 'Bewapening en werkgelegenheid' worden zekerheden door de
stellingname van staatssecretaris Van Houwelingen van Defensie.
En dat heeft bijna zeker regelrechte gevolgen voor de marinewerf van De Schelde in Vlissingen.
Vroeger bleef De Schelde drijvend, omdat er naast oorlogsschepen ook andere werden gebouwd. Door de concurrentie uit landen waar dat veel
goedkoper kan, lijkt de kans op nieuwe civiele opdrachten voorgoed verkeken.
Die werf werd na het RSV-debacle van 1983
gered doordat een fregatorder naar voren
werd geschoven, maar uit alles blijkt, dat
De Schelde in de tamelijk nabije toekomst
niet rustig kan blijven drijven op steeds
weer nieuwe orders van de Nederlandse
marine. Het is zelfs zeer de vraag of, nadat
in 1990 de eerste vier zogenaamde Ni-
fregatten voltooid zijn, de regering ook
inderdaad de optie op nog eens vier van die
fregatten zal waarmaken. Desgevraagd zegt
de staatssecretaris: 'Het is een optie en daar
kun je van afzien. Maar als we het doen,
zullen de eerste vier fregatten duuder
worden, omdat we dan de ontwikkelings
kosten niet over acht fregatten kunnen
uitsmeren. Maar, inderdaad, de kans dat er
gaan acht M-fregatten voor de Nederlandse
marine gebouwd kunnen worden is aanwe
zig.'
Van Houwelingen vindt het onzin, dat de
Nederlandse vloot uit 25 fregatten moet
blijven bestaan (wat -bij konstante ver
nieuwing- De Schelde op één fregat per jaar
zou kunnen komen te staan): 'Onze vloot
heeft in werkelijkheid nooit uit 25 fregatten
bestaan. Maar bovendien kun je de
schepen, die je nu vervangt nauwelijks
vergelijken met de moderne fregatten die er
voor in de plaats komen. De betekenis voor
de defensie van zo'n nieuw fregat is vele
malen groter dan van die oude schepen.
Dus als we straks een vloot met minder
schepen hebben, blijft de effectiviteit van de
marine minstens even groot. En daar gaat
het om.'
Van Houwelingen heeft de afgelopen
maanden al enkele keren de heren van de
oorlogsindustrie ernstig toegesproken. Let
terlijk zei hij kortgeleden: 'In alle duidelijk
heid zeg ik, dat de Nederlandse industrie
nog sterk vastzit aan het oude patroon van
zaken doen met Defensie: het via nationale
kanalen trachten alleen op de Nederlandse
behoefte afgestemde series te ontwikkelen
en produceren. U kent allen de gevolgen
daarvan: dure produkten voor Defensie,
grote onzekerheid bij de industrie over
vervolgorders, zeer beperkte mogelijkhe
den om op de internationale markt te
penetreren en het verouderen van indus
trieel potentieel. Daar is geen enkel belang
mee gediend. Gezien de gewijzigde opvat
tingen bij Defensie zou ik een dringend
beroep op het Nederlandse bedrijfsleven
willen doen. Als wij nu de boot in
internationaal verband missen, als we nu
niet de concurrentie durven aan te gaan, als
we nu de koers niet duidelijk uitzetten, zie ik
de toekomst van de Nederlandse defensie
industrie uiterst somber tegemoet.'
Van Houwelingen, op dit moment voorzit
ter van de Onafhankelijke Europese
Planningsgroep, waarin 13 landen samen
werken op defensie-gebied, is sterk voor
internationale samenwerking. Op die ma
nier kan voorkomen worden, dat nog
langer vele landen allemaal hun eigen
fabrieken hebben voor vliegtuigen, fregat
ten, wapensystemen, enz.
Pijnlijke operatie
NZ: 'Het komt er dus op neer, dat elk land
zich straks specialiseert op één defensie
industrie?'
Van Houwelingen: 'Dat is natuurlijk het
ideaal waarnaar we streven. Op sommige
terreinen is dat heel moeilijk omdat er
tradities liggen. Maar op het gebied van de
tanks, de vliegtuigen en de luchtverdediging
liggen er al afspraken. Ik hoop dat nog in
september een studiegroep start, die gaat
uitzoeken wat er allemaal gerationaliseerd
kan worden in de Westeuropese defensie
industrie.'
NZ: 'Wat betekent dat voor de wapenindus
trie?'
Van H.: 'Dat zal volgend jaar blijken als de
studiegroep klaar is. Maar het is de
bedoeling dat, waar er over capaciteit in de
militaire industrie wordt geconstateerd, we
die overcapaciteit gaan afbouwen. Dat is
-ik weet het- een pijnlijke operatie, maar het
moet gebeuren. Doen we het niet, dan
moeten we accepteren, dat we steeds meer
belastinggeld betalen voor steeds minder
produkten. Dat kunnen we de belasting
betaler niet aandoen.'
NZ: 'Internationale samenwerking tussen
industrieën kan dus de redding zijn, want dan
kunnen ze ook exporteren. Maar hoe ligt dat
bij de marinebouw. Tot nu toe lukt dat heel
slecht. Kan De Schelde straks in heel Europa
z'n M-fregatten afzetten en zo blijven
drijven?'
Van H.: 'In principe zou dat kunnen, maar
ik erken, dat de marine-bouw uitgerekend
de moeilijkste sector is als het gaat om het
opbouwen van internationale samenwer
king en het komen tot normale concurren
tieverhoudingen: Nationale regeringen be
schermen hun eigen marine-werven sterk.'
NZ:Toch zie je dat gebeuren bij De Schelde.
Van H.: 'Ik denk dat de leiding het wel
inziet en zich bezint op de realiteit.'
NZ: 'Is dat een pleidooi voor konversie?'
Van H.: 'Ik vind het verstandig van dat
soort bedrijven om niet voor 100%
afhankelijk te zijn van Defensie, want dat is
maar één opdrachtgever. Ik vind het
verstandig als ze ook niet-militaire produk
ten maken en wij als Defensie zullen dat
zelfs stimuleren.'
NZ: 'Hoe?'
Van H.: 'Door er propaganda voor te
maken bij andere departementen. Er zijn
bijvoorbeeld ontwikkelingskredieten. Wij
zullen bedrijven op die mogelijkheid gaan
wijzen, nadat we ze -en dat zal gaan
gebeuren- duidelijk hebben gemaakt, dat er
in ónze orders gaten vallen.'
Kees Slager
3