ONS ZEELAND
9
geenszins degradeert tot pantoffelheld, evenmin als wan
neer hij op eenigszins onbeholpen manier tracht zijn
jongsten spruit zoo al niet nuttig, dan toch aangenaam
bezig te houden, als zijn vrouw op dat oogenblik andere
dringende bezigheden heeft te vervullen. Met zachtheid
en vriendelijkheid, overleg en takt is heel veel te berei
ken bij den man, en des te meer, naarmate deze laatste
beschikt.
Een ander aanzien krijgt de zaak, wanneer de man
uit een soort slaafschheid allerlei werkjes verricht, die
hem niet worden verzocht, maar opgedragen. Die man
is de échte pantoffelheld. Het eigenaardigste nu is wel,
dat de man van wien dit bekend is (en dat duurt ge
woonlijk niet lang, of het lekt uit!zich niet alleen be
lachelijk maakt bij de mannen, doch ook bij de vrouwen
niet meer in tel is. Oppervlakkig oordeelende zou men,
tenminste de mannelijke „men", kunnen meenen dat de
vrouw, die zulk een onderdanig wezen tot echtgenoot
heeft, erg in haar schik is met dit nuttige bezit. Dat is
echter niet het geval. Zij leert haar man beschouwen
Maar je weet, hoe het gaat: een onbekende naam weg
met het manuscript! Niemand leest het, niemand neemt
het aan ter uitvoering. Alle tooneeldirecties hadden het
al gehad en teruggestuurd: alle, op één na, en daarop
was dan ook al m'n hoop gevestigd. Niet tevergeefs! Op
zekeren dag kreeg ik een brief, waarin mij op de vlei
endste wijze werd bericht, dat, o wonder, mijn stuk was
gelezen! De secretaris van de directie had deze onver
schrokken daad begaan, en smaakte het genoegen me
mee te deelen, dat het stuk hem beviel. ,,Er school veel
talent in", dat waren zijn eigen woorden, en hij had
het de directie ter opvoering aanbevolen, zoodat hij mij
kon gelukwenschen; van zijn advies werd zelden afge
weken. Wat een voorspoed? Kun je 't je voorstellen?
Mijn droom werkelijkheid geworden! Het hoogtepunt
der litteraire zaligheid: het tooneelparadijs wachtte mij,
en daarmee goud en roem. Ik deed dus, wat bij derge
lijke gelegenheden te doen gebruikelijk is; ik wierp het
hoofd in den nek, ten teeken dat ik me boven de rest van
het menschdom verheven gevoelde."
Schemalus zweeg even, trok een nijdig gezicht en
nam een versche sigaaruit mijn sigarenkoker. Toen
ging hij voort: ,,lk werd uit het paradijs verdreven, nog
eer ik er in was. De secretaris verloor z n verstand en
pleegde zelfmoord. Of dit een gevolg was van het lezen
van mijn stuk ik weet het niet. Maar dit weet ik wèl,
dat ik mijn kunstwerk terugkreeg."
Zoo'n ongeluksvogel! Ik had werkelijk met hem te
doen en drukte hem ten bewijze daarvan, met veel on
stuimigheid, de onverzorgde dichterhand, die alles be-
dichtte wat los en vast was en wier geniaal afgebeten
nagels wereldverachting en droefgeestigheid uitdrukten.
Ik trachtte hem op te vroolijken door een deuntje op de
tooneeldirecteuren te schimpen. Wat hem blijkbaar ver
kwikte.
Maar hoe kort duurde die aangename stemming!
Schemalus bestelde een kleintje koffie, loste de klontjes
op, mengde de balsemachtige room onder het zwarte
vocht en dronk zich met den drank der werkers en
philosofen genoeg moed in, om te kunnen vervolgen:
,,Ik kom nu aan mijn laatste en zwaarste beproeving.
Ik maakte, zooals je weet, 'n paar jaar geleden, een
goedkoop uitstapje naar Denemarken, en logeerde een
tijd lang in Skodborg, een badplaatsje tusschen Kopen
hagen en Helsingor. Dat waren heerlijke dagen, kerel!
uit een ander oogpunt dan als echtgenoot. Zij waardeert
hem als een handig Manusje-van-alles, een soort van
gedienstige, die niet alleen haar niet durft brutaliseeren
zooals een meid dit zou doen, doch geld inbrengt op den
koop toe. Verder gaat haar waardeering echter niet.
Dat zij dit waardeerings-standpunt bereikt ten koste van
de onmisbare wederzijdsche achting in het huwelijk vergt
geen betoog. Ook de voldoening welke men haar zou
kunnen toeschrijven over het feit dat zij den man de
baas is gebleken, is gewoonlijk eenigszins denkbeeldig,
behalve bij zeer heerschzuchtige vrouwen. Een vrouw
voelt veel meer voor een man, tot wien zij kan opzien
(zonder dat hierin het begrip onderdanigheid ligt beslo
ten) dan voor een man waarop zij neerziet. Uitgenomen
de bijzondere gevallen ligt het aan den man, of hij ten
opzichte van zijn vrouw het eene dan wel het andere
standpunt inneemt. In vrije navolging van een histo
risch woord zou men kunnen zeggen, dat de meeste
mannen de vrouwen hebben, die zij verdienen.
Ik flaneerde in de mooie groene beukenbosschen van de
Dyrehaven zoo noemen de Denen hun apentuin,
moet je weten. Ik fietste op den prachtigen weg langs
den Sont, speelde tennis, crocket en piano; laatstge
noemde sport beoefende ik meestal vierhandig met de
bekoorlijkste Deensche jonkvrouw sinds Ophelia. Van
den vroegen morgen tot den laten avond waren wij
samen. Zij was de dochter van een millionnair. Haar
vader bezat een millioen kronen! (vredestijd) En wat
je noemt „een zaakje", want je moet weten, een kroon
is gelijk aan honderd ore of zestig cents; reken nu maar
uit.
„Zij scheen veel voor me te voelen en ik had niet
de minste lust die slanke Kopenhaagsche, a la Hamlet,
den raad te geven in een klooster te gaan. Op een
mooien Juli-morgen voeren wij per motorboot naar
Hven, het Zweedsche eiland, waar Tycho Brahe eens
zijn kasteel en astronomisch observatorium had. Daar,
in die romantische eenzaamheid, en omzucht door den
tooveradem der eeuwen, liet ik mij verleiden haar in
mijn armen te sluiten en te kussen. Zij verweerde zich
niet, integendeel."
Door lieflijke herinneringen overmand, liet hij het
hoofd op de borst zinken en zweeg. Zijn oogen straal
den als in bovenaardsche verrukkingHet moet toen
op het stille eiland Hven inderdaad zeer schoon ge
weest zijn.
Een heelen tijd was Schemalus met zijn gedachten
totaal afwezig; toen keerde hij weer tot de werkelijkheid
en diensvolgens tot zijn grimmige stemming.
„Zoo was ik b ij n a met de dochter van een geld
vorst geëngageerd geraakt", sprak hij dof.
,.En waarom ben je geen Deensche k r o o nprins ge
worden?" trachtte ik schertsend te troosten.
Weer staarde Schemalus ontgoocheld voor zich, tot
het brandend eindje sigaar zich aan zijn treurenden
kneuvel huwde en de brandlucht hem pijnlijk in den neus
drong.
„Waarop mijn verloving met de bekoorlijke jonge
dame afstuitte? Schemalus keek me aan met een men
geling van weemoed, toorn en minachting, en ant
woordde zacht op een toon, waarin verborgen smart
sidderde:
„Waarom ik mij niet met haar heb geëngageerd? Al
weer om een kleinigheid: ik ben toch al getrouwd?"