ONS ZEELAND 3 het hunne daarvoor hadden bijgedragen en uitte een woord van grooten dank voor de belanglooze mede werking, die door zoo velen was gegeven. Het was dan ook zeer goed te plaatsen, het waardeerende woord ge sproken tot den Voorzitter van het Nutsdepartement te Krabbendijke, den heer Tollenaar, dat de tooneelveree- niging van dat departement bereid was gevonden op den Zeeuwschen avond in Amsterdam op te treden. In overeenstemming daarmede vertolkte dhr. Tolle naar de groote verrassing, die zich van het Krabben- dijksch tooneelensemble meester maakte bij de ontvangst van de Amsterdamsche uitnooaiging. Dat zijne vereeni- ging „paf stond en de leden zich afvroegen, „hoe kun nen, de zooveel gewend zijnde hoofdstadbewoners, nu interesse hebben voor een „platteïandsche" tooneelclub." Een stad, waar zooveel valt te genieten op gebied van kunst en wetenschap, waarop zij, 3e klassers zoo menigmaal jaloersch zijn, zoodat de dames en heeren van het Krabbendijksch tooneelgezelschap met schroom de uitnoodiging hadden aanvaard. Doch zij beschouwden het als een groote eer in het midden te mogen zijn van de Zeeuwen. Hij vertelde van de groote moeite, die het kost de dorpsbewoners eens te doen genieten van kunst, doch hij hoopte dat de opvoering van „Tropenadel een in druk zou geven, dat de Krabbendiekenaars en Rillanders niet heelemaal „verboerdzijn, en dat dankten zij dan grootendeels aan het Nutsdepartement, dat er voor zorgt, dat het geestelijk leven op een tamelijk hoog peil staat. Hij deelde mede, dat het doel van den avond hem zeer sympathiek was, daar zij in 1906 en 1911 met eigen oogen hebben aanschouwd, de gevolgen van een waters nood en hoopte dus, dat deze avond moge bijdragen tot verzachting van het leed der landgenooten Stel echter uwe eischen voor het spel der medewerkers niet te hoog, want, sprak hij: „Rekent de uitkomst niet, doch telt het doel alleen." Nog even wilde hij de herinnering aan het geliefde Zeeland wakker houden, door te spreken van de heer lijke uren door ons doorgebracht in de Kloetingsche weitjes, de sneeuwbergen van Valckenisse en de schoone wandeling van Domburg. Verschijnt voor uw oog mis schien de drukte op de Goesche markt, waar de bloem van Zuid-Beveland hoogtij viert of denkt gij aan het groot festijn, dat iederen Donderdag, des zomers, in Middelburg plaats heeft, of loopt gij te mijmeren over de mooie bolwerken of staart gij over de breede armen der Schelde, naar de stille dorpjes van „het Landje", of ziet gij in de verte de stompe toren van Zierikzee. „Zeeland is een wereld op zichzelf, zegt Ixitter, in zijn Zeeuwsche „mijmeringen, van ons gescheiden door de wijde eenzaamheden „van zeeën, waarin de eenzame hemel vervloeit, van geelwitte „stranden, die vervloeien in de traag-uitkabbelende golven. „Ge gaat er heen om de eenzaamheid terug te vinden, de een zaamheden van het landschap en de eenzaamheden van uw eigen „ziel. „Zeeland in lentetijd is de wereld van het klare en opene. De „hemel glimlacht zacht en goedertieren tegen de lichte wereld en „water en land kaatsen het zonlicht naar den hemel terug. Het is het „land van den glimlach, het is het land van licht en kleuren, de „stranden zijn er witter, de weilanden groener dan in Holland. „Heel het land lijkt op de witte appelbloesems, die om de heldere, „kleine huisjes bloeien, ingericht. Er is een keurige zwier, een „ingetogen weelderigheid in de kleedijen, in de gouden, sierlijk be merkte knoopen, die de boeren aan den hals dragen, in de „kappen en gouden hoofdsiersels van de glundere, roorarmige „boerinnen. Het landschap en de menschen zijn hier één. Het „landschap zou evenzeer zijn cachet verliezen als men er de kleine, „kleurige menschfiguren wegnam, die achter elkander stappen over „de smalle paden tusschen de lichtgroene en lichtzwarte landou- „wen, als wanneer men de glundere huizen zou wegbreken of „de bloeiende appelboomen vellen." Terecht zegt de spreker, hij zou voort kunnen gaan met den lof van Zeeland te bezingen, doch hij eindigt met hulde te brengen aan de Hooge landsvrouwe, die door de Zeeuwen op de handen wordt gedragen. Zij heeft in deze dagen zoozeer getoond een waarachtig vorstin te zijn, die meeleeft met haar volk in voor- en tegenspoed. Nog onder den indruk van het gesprokene, ontvouwde de voorzitter, dhr. Nobels, een schitterend handwerkje, vervaardigd en geheel belangeloos voor het goede doel afgestaan door mejuffrouw de Kruijter, afkomstig van Breskens, en voor welk mooi stuk werk, gaarne de loten werden gekocht. Uitgespreid gehouden tegen den don keren achtergrond van het nog neergelaten doek van het tooneel, kwam het fraai bewerkte stuk volkomen tot zijn recht en de schittering van de „Zon", die het blijk baar moest voorscellen, geleek wel op de stralen van de opkomende „Zon", die het titelblad siert van dit tijd schrift. De gelukkige, die het mooie handwerk ten deel viel was mevrouw Haseborst. Zoo komen wij tot bespreking van de clou van den avond: Had ik nog gehoopt, dat de Krabbendijksche tooneel club met een Zeeuwsch tooneelwerk, waarin taal en kleederdracht zou schitteren, voor het voetlicht zouden komen, die wensch is niet verwezenlijkt. Gegeven werd het bekende blijspel „Tropenadel" van Henri van Wermeskerken. Zoowel spel als aankleeding, deed direct vergeten, dat hier „plattelanders" aan het woord waren. Keurig was de vertolking en allen speelden met groote gemakkelijkheid, blijk gevende van ernstig willen, een goede weergave, te geven. Het gulle en langdurig applaus was een welverdiende belooning voor het keurige samenspel. De regisseur, wiens naam niet op het programma ver meld was, komt een woord van lof toe. De „verwende" Amsterdammers hebben getoond, op prijs te stellen, wanneer iets „goed wordt weergegeven. Het speet mij, dat ik de opvoering niet tot het einde heb kunnen bijwonen, waardoor ik gemist heb de woorden die nog wel zullen zijn gesproken. Vermeld mag zeker, de belanglooze medewerking van het muziekensemble „A.F.C. Redsband", welk gezel schap zeer aangename afwisseling bood. Hoewel met grooten dank vervuld voor het genotene, kan ik mijzelve niet weerhouden te schrijven, dat de schitterende gelegenheid, die de overkomst van dit Zeeusch gezelschap bracht, niet ten volle benut is. Ik bedoel het volgende: Zeeuwen, die getoond hebben te kunnen tooneelspe- len, hebben van nature aan zekere wenschen te voldoen. Men gaat eigenlijk niet de grens van zijn Provincie over of men zal de prachtvolle gelegenheid benutten, de provinciale kleederdracht te vertoonen. Door hun omgang op het platteland is hun bijgebleven de uit spraak der Zeeuwsche taal, daarbij zijn zij in de gele genheid costuums te bezitten en zoo toegerust, zouden zij uitmuntend materiaal vormen, tot het in eere houden van de Zeeuwsche gedachte. De belangrijk noodige

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 5