FEUILLETON
TE LAAT
2
ONS ZEELAND
geestelijken. Men dronk uit runderhorens, welke later
met metaal werden beslagen; daarna gebruikte men
horens van metaal. Bekers had men van hout, flesschen
van leder. Voor tin, lood, huiden uit Engeland, ruilde
men de beroemde Friesche lakens. De meekrap was
vermaard als verfstof en als geneesmiddel. Veronder
steld wordt, dat de meekrapwortel reeds in de zesde
eeuw in Zeeland werd geteeld. De kooplieden kwamen
uit Witlam, een bloeiende stad aan de duinen van den
Maasmond, uit Utrecht, een tijdlang de hoofdstad der
Friezen en uit het rijke Dorestad (Wijk bij Duurstede),
waar vele der te Domburg gevonden munten geslagen
zijn. Ook uit Engeland kwamen velen hier handel drij
ven.
De scheepsbouw, door de Friezen, waaronder men
destijds ook de Zeeuwen rekende, uitgeoefend, was be
roemd. Men maakte voor de Angelsaksische vorsten
de vrij groote oorlogsvaartuigen, op wier hooge voor
steven zich fantastisch gesneden diervormen vertoon
den. In dien tijd werden hier de lage landen, n.l. al
door zeeweringen beschermd. Wanneer men die gron
den voor landbouw wilde bezigen, koos men den lagen
en weinig waarde hebbenden bodem der kreken, voor
wegen. Hieraan hebben wij nog menigen slingerenden
weg te danken. Toen in 814 Karei de Groote was
gestorven, de ontzagwekkende vorst, die genoemd is
„een naar beschaving dorstenden barbaar," werden
weldigen. Na Witlam overrompeld te hebben, landden
onze grenzen door de Moormannen bestookt, met de
bedoeling een stuk van het rijk der Franken te over
zij op Walcheren. Na het land deerlijk te hebben ge
plunderd vertrokken zij met buit en gevangenen.
In 839 teisterde een ontzettende watervloed deze
kusten. Mogelijk hebben zich toen velen naar Schouwen
begeven, daar men de stichting van Zierikzee (later als
„Syriese" beschreven) in 849 stelt. Een vreeselijk
drama viel voor in 869. Na den dood van Keizer Lo
thaar II werd het frankische rijk door twisten over
de erfopvolging verscheurd.
De woeste Kolf of Rollo, later eerste hertog van
Normandië, was door den Deenschen Koning uit zijn
vaderland gebannen en ging de fortuin op de golven
zoeken. Hij komt met zijn bende in Engeland en na de
angelsaksers eerst bestreden te hebben, sluit hij een
verbond met hen, (in het laatst der 9e eeuw). Hij
tracht nu met een vloot een deel van Frankrijk te over
rompelen.
De vloot, door storm overvallen, drijft naar Wal
cheren af. Ondanks den hevigen tegenstand der kust
bewoners, zet de Noorman voet aan wal, en wordt het
land door hem zoo verwoest, dat hij, om er te kunnen
overwinteren, leeftocht uit Engeland moet doen komen,
voor zich en zijn volk.
Toch zijn de Zeeuwen nog niet geheel verslagen.
door G. M.
„Een postpakketje voor Mevrouw van den Hooge,"
zegt de besteller, terwijl hij een pakje aan de deur af
geeft. Eene dame van middelbaren leeftijd, een mooie,
lieve verschijning, neemt het in ontvangst.
„Een pakje uit Groningen?" vraagt zij verbaasd.
„Ja," zegt de besteller, terwijl hij zijn fooitje aanneemt,
en verder gaat na een beleefden groet.
„Groningen?Groningen?Ik ken niemand in
Groningen.
Ze gaat haar geriefelijk ingerichte zitkamer binnen
en zet zich aan haar sierlijke schrijftafel, die voor het
raam in den hoek staat, waarlangs zich fraaie klimrozen
ranken. Ze bekijkt nog eens vol nieuwsgierigheid het
adres, maar herkent niet het schrift van den afzender.
Ze maakt vol zorg het touwtje los en maakt het pakje
open. Een klein doosje staat voor haar, er op ligt een
brief. Zij opent de enveloppe en leest:
„Zeer geachte Mevrouw. Ik heb de treurige plicht U
mede te deelen, dat professor Hans van Franken na
een korte ongesteldheid, twee dagen geleden overleden
is. Hij verzocht mij, tijdens zijne ziekte, U bijgaand
doosje met zijn laatste groeten te doen toekomen, na
zijn dood.
Met de meeste hoogachting,
Dr. Arends."
„Hans van Franken," fluisterden haar lippen, „Hans
van Frankendood?"
Werktuigelijk opent ze het kleine doosje. Er zijn maar
een paar bloemen in, drie verdorde rozen! Lang moet
het geleden zijn, dat ze in volle kleur en geur bloeiden.
De eenzame vrouw staart er langen tijd peinzend
op. Welke beelden uit het verleden wekken deze
verwelkte bloemen weer op! Ze tooveren voor haar de
herinnering aan lang vervlogen dagen, aan tijden van
zorgeloos blij geluk.
Ze denkt terug aan haar jeugd. Reeds van den tijd
van haar eerste jeugd af, dateert haar vriendschap met
Hans van Franken en met Henk van den Hooge.
De wederzijdsche ouders waren met elkaar bevriend
en woonden dicht bij elkaar. Wat kon ze met den wilden
Henk heerlijk rennen en draven in den grooten tuin
van haar ouders! Wat was ze steeds vol bewondering
voor zijn moed en voor zijn kracht. Bijna eiken dag be
dacht Henk weer een nieuwe streek of haalde ander
kattekwaad uit, en zij moest er steeds bij zijn; zij wilde
hem in alles gelijk zijn.
Op een dag moest ze voor hem over een breede sloot
springen.
„Je moet het kunnen, ik w i 1 het," zei Henk, toen
ze aarzelde. Met een fikschen sprong was hij er over
heen. Maar zij, de kleine sierlijke Loesje, sprong niet
ver genoeg en kwam in den modderpoel terecht, waar
ze heel vuil en heel bedroefd weer uit kwam.
„Bah, je bent en blijft toch maar een meisje," zei
Henk vol minachting. Beschaamd sloop zij weg en
durfde zich de eerste dagen niet in zijn nabijheid te
wagen. Ze zocht toen haar troost bij Hans, die heel
anders was dan Henk. Hij was ook wel vroolijk en op
gewekt, maar nooit overmoedig, hij was altijd vriende
lijk en hulpvaardig en kon niemand verdrietig zien. Hij
probeerde zijn kleine vriendinnetje te troosten en zei:
„Ik vind je veel liever, als je niet kunt springen, ga
maar met mij mee naar de weide, daar bloeien zulke
mooie bloempjes."
En ze gingen samen naar de weide, waar vele boter
bloemen en blauwe vergeet-mij-nietjes bloeiden. Ze lie
pen hand in hand en Hans zei: „Denk je eens in, Loesje,