ONS ZEELAND.
9
zich steeds ergerde aan die concerten, welke werden
gestoord door het ,,ik pas'' of ,,ik pas" der hovelingen.
De knaap speelde zóó meesterlijk, dat hij onmiddellijk
een benoeming ontving als kamermusicus. Hierdoor
was hij ook verplicht de kaartpartijen der hertogin
muzikaal op te luisteren. Op een avond dat Spohr een
nieuwe compositie voordroeg, was hij zoozeer vervuld,
dat hij het voorschrift tot zachtspelen vergat en in zijn
vervoering het geheele orkest medesleepte.
Midden in één der moeilijkse passages trok een lakei
hem aan den arm, hem toevoegende: ..Hare Doorluch
tigheid beveelt u er niet zoo hard op los te strijken."
Spohr werd woedend en inplaats van zich aan die
terechtwijzing te storen, speelde hij mogelijk nog harder.
De hofmaarschalk bracht hem op onheusche wijze
nogmaals den wensch der hertogin over. Spoedig
daarna volgde zijn ontslag als kamermusicus.
Dit kon hem echter niet ontmoedigen. Ijverig stu
deerde hij door en op zijn één en twintigste jaar werd
hij reeds benoemd tot concertmeester te Gotha (1805).
Gedurende zijn verblijf aldaar deed hij verscheidene
kunstreizen met zijn vrouw, een uitmuntende harpspeel
ster. Op één dezer reizen, kwam hij in 1807 te Stutt
gart aan het hof van Frederik, koning van Wurtemberg.
Spohr had den hofmaarschalk de brieven van aan
beveling ter hand gesteld en kreeg de verzekering, dat
zij zich den volgenden dag voor het hof zouden mogen
laten hooren. Ondertusschen had Spohr vernomen,
dat ook daar tijdens de concerten kaart werd gespeeld,
waarop hij den hofmaarschalk in korte maar duidelijke
woorden te verstaan gaf, dat hij en zijn vrouw niet eer
der zouden optreden alvorens het kaartspel zou worden
gestaakt. De hofmaarschalk was wel verplicht den
koning met den eisch van den kunstenaar bekend te
maken en wat niemand had kunnen vermoeden, ge
beurde. De koning willigde zijn eisch in, doch
verlangde dat Spohr en zijn vrouw hun programma
zonder onderbreking zouden afwerken.
Onder het spelen der hofkapel vernam men het ge
rammel van koppen en schotels en de gewone speel-
uitdrukkingen. Maar toen Spohr begon, plaatste de
hofhouding zich voor het orkest en allen luisterden zeer
aandachig. Na een uitundig succes werden de plaatsen
aan de speeltafels weder hernomen.
Zulk een hofconcert eindigde, als de koning op
stond en daardoor te kennen gaf genoeg te hebben
gehoord. Het gebeurde niet zelden, dat zulks onder
het zingen eener aria eener zangeres gebeurde, zoodat
de tonen haar in de keel bleven steken.
De muzikanten, beter met de gewoonten van hun
vorst bekend, hielden den koning in het oog, en pakten
dadelijk hun instrumenten in, zoodra hij opstond.
D. C.
BIJ DE MEEUWEN.
't Wordt voor de meeuwen weer tijd om naar hun
broedplaatsen te gaan. Ze zwerven hier aan den zee
kant de laatste dagen in groote troepen rond.
Het veld begint in milde voorjaarsdagen al te groe
nen. Langs den dijk spikkelen de madeliefjes al
fleurig wit. In 't wijde land, waarop je van den dijk
af uitzicht hebt, draaien de molenwieken op den rappen
voorjaarswind.
Hier, onder je voet, is 't gespikkel der meizoentjes.
Ginder, verder op, ligt over de weilanden wit gespik
kel van meeuwenvolk. Een oogenblik later vliegen ze
als een blanke sneeuwwolk op, prachtig afstekend
tegen het diepe hemelblauw. Ze scharrelen hier wat
in de weiden en ginds op het bouwland. Komen ze uit
de stad, waar ze den winter voor een goed deel door
brachten, levend van de gunsten van welmeenende
vogelvrienden? Zijn ze wellicht op den doortocht naar
hun broedgebieden, ver weg in Siberië, reizend en
trekkend als zooveel andere vogels in najaar en lente
tijd, zwervers, altijd weer van Noord naar Zuid, van
Oost naar West en weer terug? Of zijn ze terugge
keerd uit hun Zuidelijk winterverblijf, waar ze boven
de blauwe meren van Zwitserland hebben gezweefd,
om nu naar onze eilanden te koersen, waar straks de
broedtijd wacht? Ik weet het niet. In elk geval: ze
zijn welkom als fleurige verlevendiging van het groe
nend voorjaarsland, 't zij ze naar 't Oosten verder
reizen straks, 't zij ze binnen onze grenzen blijven, om
straks naar Texel of Rottum te gaan.
Texel, vogeloord bij uitstek, is den kokmeeuwen een
geliefde broedplaats. In den Haal- en Burgerpolder
aldaar is een groote broedkolonie. De vereeniging tot
behoud van natuurmonumenten bezit terrein, waar
meer dan 1000 paren ongestoord kunnen broeden: een
feit van onwaardeerbare beteekenis voor den vogel
stand van Nederland. Op Schouwen, tweede vogel-
rijke eiland, zijn ze ook. Lees maar eens wat Vijverberg,
de bekende schrijver in Buiten" en andere tijdschrif
ten, er in zijn mooie boekje „Vogel-idyll, Ranke wieken"
over schrijft. Ge maakt dan meteen kennis met het
interessante vogelbedrijf van de Schouwensche inlagen,
meertjes, op welke eilandjes of killen de meeuwen en
sterntjes nestelen. Een bedrijf, met de Friesche
eizoekerssport en met het eendkooiwerk daar en elders
te vergelijken.
Meeuwen zijn eigenlijk beschermde vogels, wier
eieren niet mogen worden geraapt, evenmin als de
vogels zelf mogen worden gedood. Maar hier op de
inlagen van Schouwen mag dit rapen wel. 't Is hier
een oud voorrecht, dat een oud gebruik wettigt. En
dat leidt hier niet tot achteruitgang of uitroeiing van
den vogelstand. Integendeel, ondanks den systema-
tischen eierroof breiden de kolonies zich zelfs uit. Juist
omdat de eierroof niet in 't wilde weg, maar systema
tisch geschiedt, alleen tot een bepaalden datum. En
omdat de vogels overigens zorgvuldig worden be
schermd. Wij mochten wenschen, dat het er, wat dit
betreft, met de vogels overal zoo goed voorstond als
hier op Schouwen.
In Maart zoekt Larus ridibundus, kokmeeuw, kop-
meeuw, kobbe of lachmeeuw (ridibundus) zijn broed
plaatsen op. De witte kop met het donkere oorvlekje
is, naarmate het voorjaar nader kwam, weer zwart
geworden; de naam kopmeeuw heeft dus weer reden.
Wie 't niet weet, zou nauwelijks vermoeden in de
zwartgekopte meeuwen, die zij 's zomers op Texel of
Schouwen ontmoet, de vlugge, blanke vliegenier van
de Amsterdamsche stadsgrachten terug te zien, althans
hun familieleden. Toch zijn het dezelfde vogels, wier
kop alleen maar in winter- en zomerkleed verschilt.
Tusschen riet en biezen ligt het meeuwennest, waar
op na achttien dagen broedtijd de twee of drie jonge
meeuwtjes verschijnen, door de ouderdieren met trouwe
zorg bewaakt. Voor andersmans kroost zijn zij niet
zoo zorgzaam, ge zoudt het de vogels niet aanzien,
maar 't is een feit, dat ze eieren van welvogels en
sterntjes graag wegrooven en ook de pasgeboren jon-