2 ONS ZEELAND advies kan geven, dat deze slechts kan adviseeren over intellectueele beroepen. Dat de lagere school alléén geen voldoende richtsnoer kan geven, is nu wel over bodig te betoogen. Dat het gevoeld wordt ook, kan wel blijken uit het feit, dat meer dan 60 hoofden van scholen op Zuid- en Noord-Beveland sympathie met ons streven betuigd hebben. Over de samenwerking met de school straks een enkel woord. De schrijver roert daarna aan het standen-vraagstuk en zegt, dat men eerst financieel moet uitmaken of een kind een begeerd beroep kan bereiken. Wij mogen verwachten, dat de adviseurs met beide beenen op den bodem der werkelijkheid zullen blijven staan, doch in voorkomende gevallen ook zullen onderzoeken in hoe verre gesteund kan worden. Zoo zijn in verschillende plaatsen op aanstichting van een bureau voor beroeps keuze reeds cursussen ontstaan, die ten doel hebben, jongelieden te helpen een begeerd en geschikt doel te bereiken. Ook kan zoo'n bureau een schakel worden tusschen werkgever en werknemer, doordat plaatsing van leerlingen in een voor hen geschikt bedrijf wordt bevorderd. Dat in Zeeland een advies-bureau over de openbare middelen zal kunnen beschikken en dat dan in zoo n bureau één persoon de lakens zou uitdeelen en poli tieke vriendjes bedeelen. geachte schrijver, u en ik zullen zeker wel twee porties apenklieren (indien niet de eeuwige jeugd) behoeven, om zooiets te beleven. Het bureau nu kan over allerlei beroepen gegevens verzamelen en deze steeds up to date trachten te houden. En nu stellen we ons voor, dat in de aller eerste plaats het onderwijzend personeel van deze ge gevens gebruik zal maken. Immers in vele gevallen zal de beroepskeuze worden afgedaan door de ouders, misschien in overleg met vrienden en onderwijzers. Doch de „lastige" gevallen vooral zullen worden ge bracht voor het advies-bureau. Wat de samenwerking met het lager onderwijs betreft, we hopen „zeer goed" te halen. De gedachtenkronkel van den schrijver: „In dien hier of daar in ons gewest een dergelijk Bureau zal worden opgericht of misschien reeds is opgericht", begrijp ik niet, of is hij zoo volslagen onkundig met het terrein, waarover hij schrijft? Naar aanleiding van de laatste vraag: Welk nut heeft het, dat een hoofd der school advies zal geven aan de ouders, daar hij uitsluitend moet oordeelen naar het geestelijk beeld, dat de kinderen vóór de puber teit vertoonen? Persoonlijk ben ik voorstander van de verschuiving der beroepskeuze naar een lateren leeftijd, stel 16 a 17 jaar, doch we leven niet in een ideale maatschappij, waar zoo iets practisch mogelijk is. In de gevallen, waarin het kan, zal de adviseur verschuiving der definitieve beslissing tot rijperen leef tijd dienen te bevorderen. Wat de geweldige verande ringen, dat de kinderen geheel andere wezens worden, betreft, mijn eigen meening is, dat dat in verreweg de meeste gevallen veel geringer is, dan de schrijver 't wenscht voor te stellen. Wanneer een advies-bureau het levensgeluk, de beroepsvreugde van Zeelands rijpere jeugd kan be vorderen, dan heeft het daarmee een dankbare taak voor zich. Persoonlijk heb ik het genoegen aan de ontwikkeling der rijpere Zeeuwsche jeugd te kunnen arbeiden en dit is me een bron van dagelijksche ver heugenis. Wij allen moeten arbeiden voor den komen den mensch, voor het groeiende geslacht, den weg banen voor wie na ons komen, opdat zij vaster mogen gaan dan wij. Met dank voor de plaatsing, Hoogachtend, J. v. d. MEULEN BOSMA, Voorzitter van het Comité voor Beroepskeuze te Goes. Geachte Heer v. d. Meulen Bosma. Dank zij de vriendelijkheid der Redactie, (waarvoor ik haar erkentelijk blijf), die mij in staat stelde, kennis te nemen van den inhoud van uw schrijven, is het mij mogelijk met spoed van antwoord te dienen. Vooreerst het aanstootgevende woord: modesnufje. Dat „Beroepskeuze" in de mode is, geeft u onge twijfeld toe. Dat de actie voor Bureaux voor Beroeps keuze vrij nieuw is, wordt m. i. vrij sterk geaccenteerd door het feit, dat in April 1926 Prof. Gunning uit Amsterdam de eerste spreker was, die het onderwerp in Zeelands hoofdstad kwam inleiden. Intusschen, met dat woord is niets kwetsends be doeld. Dat de actie bovenbedoeld, (reeds) in 1925 leidde tot een Nationaal Congres, zegt omtrent den ouderdom der beweging niets, wel teekent het de algemeenheid. „In alle mogelijke gevallen de ouders inzake be roepskeuze van advies te dienen." Dat zou ik geëischt hebben! Geachte opponent, lees s.v.p. nog eens pagina 2, eerste kolom, 16e regel van onderen! Daar staan de woordjes verstandelijke ontwikkeling. Die staan daar niet voor niets. Ik beweer en blijf beweren, dat dienomtrent alleen de onderwijzer het naaste weet, en dat een bureau voor beroepskeuze alleen van den onderwijzer kan te weten komen, wat het moet weten. Dat is: „staan op den bodem der werkelijkheid." En ik blijf het verkeerd achten, dat men de school, van wier medewerking men zich zal moeten bedienen, uitsluiten zou van deelname aan de beslissing, welke het bureau zal nemen. Verblijdend is uw mededeeling, dat zooveel hoofden van scholen op de Bevelanden sympathie met uw streven betoond hebben. Bijzonderlijk moet ik opkomen tegen de zinsnede: „Ook kan zoo'n bureau voor beroepskeuze een schakel

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 2