6
ONS ZEELAND
handschrift uitgegeven en dit handschrift in sommige
exemplaren verlucht met teekeningen en door den
schoonschrijver 't was toen de bloeitijd der calli-
grafie op het papier gebracht. Naar den inhoud, de
wijl ze de besluiten en handelingen hekelen eener zoo
achtbare vergadering als de Staten van Zeeland, bij
welke de schrijver de rol speelde van een ongenooden
en overcompleeten griffier.
Deze manuscripten, in eene onbekend gebleven op
laag verspreid, werden blijkbaar door een kopiist van
beroep en in kwarto formaat uitgeschreven. Op de
eerste bladzijde leest men het opschrift: „Notulen vari
't gebesoigneerde ter Vergadering der Heeren Staten
van Zeeland, in spotagtig rym gebragt door den com,
parant ter zeiver Vergadering d' Heer Michiel Michiel-
sen, pensionaris der stad Vlissingen". Zij omvatten
een tijdvak van negen jaren, tusschen 1676 en 1684;
zij vormen een letterkundig legaat waarvan de we
dergade schaars te vinden is.
Het vermoeden ligt voor de hand dat de schrijver
juist van wege dat „spotagtig rym" zijn werk niet aan
de drukpers wilde toevertrouwen en het aldus tot alge
meen eigendom maken; het boek mocht zich eens aan
den maker wreken. En dat hij slechts op een bepaald
aantal afschrifen bestelling gaf, uitsluitend bestemd
voor zijne goede vrienden. Later verscheen, eveneens
in handschrift, een z.g. Sleutel op het werk onder den
titel van „Annotatiën op de Burlesque Notulen van de
Heeren Staten van Zeeland", met nog eenige verbete
ringen daarop, van de hand van A. Andriessen, predi
kant te Veere. Ofschoon niet bepaaldelijk tot de lite
rarische zeldzaamheden behoorende, gelijk antiquaren
en collectionneurs ze elkaar op boekenveiling plegen
te betwisten; ofschoon evenmin aan de voorwaarden
eener goede satire voldoende, werden deze Notulen
toch door een geleerde als mr. Jacobus Scheltema
aangemerkt als „een der grootste en meest belangryke
Satirische Geschriften, die aan my by de beoefening
der Vaderlandsche Letterkunde zyn voorgekomen".
Doch de biograaf der dichters, Witsen Geysbeek, oor
deelde anders, schrijvende:
„Ze zijn een mengelmoes van Nederduitsch, Latijn
en Fransch, neergeschreven zooals het hem inviel,
zonder acht te geven op maat of rijm, welluidendheid
of zuiverheid van taal; meer voortbrengselen van luim
en schimplust dan van een beschaafd dichterlijk ver
nuft."
Mr. Scheltema geloofde den schrijver een Middel
burger en niet een Vlissinger, op grond dat zekere oude
schilderij, welke een bruiloft te Middelburg in den
Spaanschen tijd voorstelde en in die stad bewaard
werd, den grootvader des schrijvers betrof De „Anno
tatiën" geven ten dezen eenige toelichting. Eene oor
konde in het bezit eener Middelburgsche familie luidde:
„Ik, Michiel Michielsen, ben getrouwd met myne
huisvrouw gedurende de belegering van Middelburg,
daags vóór de stad is overgegaan aan den Prins van
Orangiën, dat is geweest den 17 Februari 1574, en
wy hielden onze Bruiloft met wafelen van lynzaat-
koeken en paardenvleesch, 't welk kostte twee stuivers
per pond, het brood vier schellingen en de boter zes
schellingen per pond; het water was niet te krijgen".
„Deze Bruiloft is geschildert op een Tafereel, 't welk
nog in handen is van Mevrouw de weduwe van den
Admiraal Ockerse, daar staat op afgemaalt een Tafel
met de gemelde spyse, daar op de Bruidegom en de
Bruid met een spiegel agter haar en een kroon han
gende boven hunne hoofden, met de Bruiloftsgasten
rontom, alle hunne aangezichten geconterfeyt naar het
leven. Aanmerkensweerd is het ook, dat twee soldaten
op gemelde Bruiloftsdag een Rat op de jagt gehad
hebben, in het huis genaamd den Rooden Toren, en
dat de een den ander overhoop stak, apparent om den
buit, dog de Rat had het ontvlugt.
„Alhier dient nog een vraag: waarom gemelde Brui
loft of Trouwdag voor eenige dagen niet en wierd ver
schoven of uitgesteld, nademaal de nieuwgetrouwden
wilden Bruiloft houden, want zy moeten Lieden zyn
geweest van vermogen. Antwoord: denk dat de Room-
sche superstitie zoodanig in hun heeft gepredomineerd
dat het huwelijk nog mogt voltrokken worden, terwyl
de Stad nog volkomen onder het gebied van den Room-
schen Stoel was en het Huwelyk onder hen een ker-
kelyk Sacrament was."
Afgaande derhalve op deze hongersnoodschilderij,
welke de beeltenis des grootvaders te aanschouwen
gaf naast een stilleven van paardenbiefstuk met lijn
zaadwafelen, achtte Scheltema hst voor uitgemaakt
dat de kleinzoon een Middelburger, althans uit een
Middelburgsch geslacht was. Wat den persoon van
dien kleinzoon betrof, hij zou gelijk zooveel andere
jongelieden van goeden huize de akademie bezoeken.
En dewijl Zeeland geene universiteit bezat toog hij
naar Groningen, waar hij met vrucht de oostersche ta
len en de godgeleerdheid beoefende. Ten jare 1661
verkreeg hij daar ook den doctoralen titel, maar werd
naar 't schijnt nimmer tot het predikambt beroepen.
Beter toekomst scheen hem de rechtsgeleerdheid te
openen, en inderdaad bracht hij het in 't verdere van
zijn loopbaan tot raad in de vroedschap en pensionaris
van Vlissingen. In dat ambt verwierf hij zich naam
docr bekwaamheid en welbespraaktheid, zoodat men
van zijne diensten gebruik maakte in belangrijke com
missies. Aldus in 1674, toen hij met vijf ander nota
belen naar Engeland werd gezonden om te onder
handelen over een verdrag van zeevaart. Als pensio
naris had hij zitting in de Statenvergadering van Zee
land, en zag daar veel gebeuren 't welk zijn afkeuring,
vaak zijn ergernis opwekte. Thuis gekomen, in de
stilte van zijn studeervertrek, placht de nawerking van
hetgeen hij had bijgewoond hem te drijven tot eene