ONS ZEELAND
7
naleving op het ,,gebesoigneerde" en het te boek stel
len van zijne Notulen,
Hierin slachtte hij derhalve den schepen Hans Bonte
mantel, die hetzelfde deed ten aanzien van de Amster-
damsche vroedschap. Slechts koos de een het proza,
de ander de poëzie of liever de rijmelarij tot voertuig.
En weinig dachten voorzeker de beschreven vaderen,
wanneer ze op het Raadhuis te Middelburg bijeen kwa
men, dat er onder hen een valsche broeder school, die
hunne debatten en besluiten tot eigen en anderer ver-
poozing zou ridiculiseeren en hun beeld als caricatüur
het nageslacht overleveren. Ten spijt van zijne be
kwaamheid zouden zij den man uitgestooten hebben,
die zijn hekeldicht aanving met het quatrain:
Ik schrijf een koddig rijm, voor hen die 't willen lezen;
Wat dat de wereld is, of wat zij schijnt te wezen,
Hoe alle soort van volk word bij den neus geleid,
Door eigenbaat of list tot slaafsche dienstbaarheid.
Jaren lang hield hij zijne rijmoefeningen vol, en
rijmde nog ten koste van Heeren Staten tot kort voor
zijn dood, die in het jaar 1684 voorviel. ,,Ryk en onuit-
puttelyk vernuft", schreef Scheltema; ,,dan, niet zel
den was zyne pen byzonder scherp en hy daalde wel
eens af tot personaliteiten". Evenwel, niet het minst
door die personaliteiten zijn de Notulen eene zoo
eigenaardige bijdrage geworden tot de kennis der open
bare zeden van het tijdvak. In zoover bezitten zij ook
geschiedkundige verdienste, dat zij hier en daar eene
afspiegeling geven van de staats- en kerkelijke twis
ten, welke verdeeldheid brachten in den boezem der
provinciale regeeringen. Die zittingen der Zeeuwsche
Staten konden somtijds zoo rumoerig zijn als een
Poolsche Landdag, somtijds ook onbeteekenend en
beuzelachtig als de vergadering van een Krahwinkel-
dorpsbestuur. De schrijver luchtte zijn onwil over 't
geharrewar, waarvan zijn ambt hem noodzaakte ge
tuige te zijn, door regelen als deze:
Men revideert, men corrigeert,
Menn schrijft, men drukt nieuwe projecten,
Daarna word 't al weer omgekeerd,
't Is of men met elkander gekte.
Al d' andre punten stelt men uit
Totdat d' Eerst Edle word vernomen,
En daarmee neemt men een besluit
De naaste maand weerom te komen.
Hoe noemt ge deez' bijeenkomst dan?
Is 't visch of vleesch? of kuit of haring?
Voor mij, ik weet er weinig van,
Want 't lijkt wel een en geen vergaêring.
Deze Eerste Edele van Zeeland, in het vers ge
noemd, was Willem van Nassau, heer van Odyk, die
destijds den prins van Oranje in de vergadering der
Staten vertegenwoordigde. Hij was een zoon van den
heer van Beverwaert, een der bastaarden door prins
Maurits bij de jonkvrouw van Mechelen verwekt, en
deed het bloed der Nassau's weinig eer aan. Vluchtig
wordt hij ter sprake gebracht door Busken Huet, waar
deze in zijn Land van Rembrand de zeden en per
sonen uit de groote wereld der 17de eeuw schildert,
o.m. met de regelen:
Indien iemand de ware geschiedenis der mevrouw
Buat begeert te weten, wier man Jan de Witt ter dood
deed brengen, hij vindt daartoe gelegenheid. Hoewel
niet fraai, zij is maar weinig onbetamelijker dan de ge
schiedenis barer moeder, eene juffrouw Cats. De grif
fier Musch, wien deze dochter van den raadpensionaris
om het geld hare hand schonk, is een der grootste
openbare dieven geweest die de hoogere ambtenaars
kringen te onzent vroeger of later ontsierd hebben.
Eleganter, maar voor het overige een schelm van de
zelfde kracht, was de heer van Odyk, zoon van een
bastaard van prins Maurits. Enz."
Ook in het Journaal van Constantyn Huygens Jr.,
komt deze Eerste Edele herhaaldelijk, en niet tot zijn
voordeel, ter sprake. Doch de prins-standhouder (Wil
lem III) wilde wel iets doen voor de wilde scheuten
van den Oranjeboom, en had dezen bedeeld met een
ambt, dat hem ruimschoots in staat stelde tot het ma
ken van stille winsten. Van zelf moest het een ge
leerd man en een goed patriot als Michielszon (zoo
noemt Scheltema hem, ofschoon hij zelf zich Michiel-
sen schreef) verdrieten zulk een figuur in het voor
zittersgestoelte te zien en, krachtens zijne verwant
schap met de Oranje's en het feit dat hij den prins
vertegenwoordigde, de meeste stem in 't kapittel te
booren uitbrengen. Op onderscheidene plaatsen in het
handschrift treft zijne hekelroede dan ook dezen
Willem van Nassau; en 't behoefde ook weinig ver-
wonderng te baren wanneer, onder zoodanig praesi-
dium, de zittingen een onstichtelijk karakter aannamen.
De Notulen getuigen er van:
Men was zelfs zoover vervallen,
Dat m' aan tafel van den Staat
Voerde een ongebonden praat;
En zoolang die twisten staan,
Werd er niet met al gedaan.
Toen zag men bij zeker Heer
Des voormiddags aan zijn ronken,
Dat hij had om 't koude weer
Een kop eau de vie gedronken.
Dit was d' oorzaak dat het spel
's Avonds eindigt in querel,
Somtijds als men toornig word
Om een démenti te wreken,
Vat men mes en tafe'bord
Om elkaar den hals te breken, Enz.
Slot volgf