Gedichten
Dolcefarniente.
Weekrubriek
Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten
2
ONS ZEELAND
Een ander, niet minder ergerlijk bedrijf, is het be
vuilen van het strand met etensresten en vruchten-
schillen en het achteloos laten slingeren van glas
scherven.
Wat dit laatste betreft, mochten wij Woensdag 7
Juli getuigen zijn van een sympathieke handeling, door
een achttal jongens van 12 en 13 jaar verricht. Deze
zochten van Valkenisse af naar Dishoeck toe alle glas
scherven op en begroeven ze in een diepen kuil. 't
Mooiste vonden we daarin, dat hun handeling geheel
spontaan was. 't Waren volstrekt geen brave Hen
driken ock; maar doodgewone jongens uit den kleinen
burgerstand. Bravo, jongens! Dat is flink!
Als nu de groote menschen eens begonnen met alle
papieren enz., door hen naar 't strand meegebracht,
bij hun vertrek op te ruimen en te begraven, dan was
er al weer wat gewonnen.
En als men als ouders of ouderen er iets aan kan
doen, dat jonge lieden van beiderlei kunne het duin
blijven beschouwen als een plaats, waar men even
goed als op den publieken weg zich fatsoenshalve mati
ging oplegt, dan gelooven wij, dat niemand (wie ook)
het verblijf aan 't strand eenigen hinderpaal in den
weg zal leggen en maatregelen zal toepassen, welke
misschien niet zoo bedoeld het voorkomen zul
len hebben van plagerij.
Maar en dit laten we opzettelijk cursief drukken:
Bedenkt, dat gij in een andere gemeente te gast zijt
en dat verbodsbepalingen eerst plegen te worden toe
gepast, nadat misbruiken zijn voorgekomen.
Ik lig er in 't lichtblije zomersche duin
En laat van de zonne mij stoven.
Een tortelt je klaagt van nabij in het hout,
Een leeuw'rik juicht ergens hierboven.
Van ver ruischt in eindeloos rhythme de zee,
De hymne van ruste en vrede.
Mijn denken vervluchtigt, 't begeeren wordt stil,
En loomheid vermeestert mijn leden.
Mij roert er niet langer de klachte in 't hout,
De jubel der liefde hierboven;
Ik doezel en dommel in 't lichtblije duin
En laat van de zonne mij stoven.
J. VREEKEN.
Op het congres 14 Juli j.l. te Middelburg gehouden,
werden door den voorzitter in het bijzonder welkom
geheeten, de vertegenwoordiger van den minister van
Waterstaat, de commissaris der Koningin in Zeeland,
leden van Ged. Staten van Zeeland, Zuid-Holland en
Groningen en van de gemeentebesturen van Middel
burg en Vlissingen.
Aan de discussies over het vraagstuk der electrici-
teitsvoorziering werd door een zestal heeren deelge
nomen.
Dhr. van Blom, burgemeester van Angerlo, besprak
vocral de Prov. Geldersche electriciteitsmaatschappij,
die z.i. met een kapitaal van f 1.000.000 aan een re
serve van f 600.000 veel te veel heeft om nog maar
steeds van de provincie te leenen. Spr. komt er ook
tegen op, dat de maatschappij op een plaats haast voor
niets en elders tegen hooge kosten wil aansluiten. Dhr.
van Sonsbeek, burgemeester van Breda zet uitvoerig
uiteen de bezwaren tegen de P.N.E.M. vooral ook de
weinige medewerking die eene commissie uit de af-
deeling van de Vereeniging bij directie en commissa
rissen ondervond.
Dhr. van Lanschot, burgemeester van 's-Hertogen-
bosch, becritiseerde ook zeer scherp hoe zelfs de minis
ter na toezeggingen aan bedoelde commissie deze niet
gestand deed; zijn rechtsgevoel is daarmede ten zeerste
geschokt. Spr. gaat mede met het idee van een Elec-
triciteitsraad mits alle belanghebbende groepen er in
vertegenwoordigd zijn. Als de regeering kan besluiten
tot overneming van het meerderheidsrapport der
staatscommissie dan zal van Middelburg de victorie
beginnen. Spr. denkt aan het Luctor et Emergo, strij
dend overwinnen.
Dhr. Goedhart, wethouder van Arnhem, acht ook
dat een electriciteitsraad goed werk kan doen, maar
de gemeenten moeten oppassen, zich nog niet meer
in een keurslijf te laten dwingen. Men moet de ge
meente, die zelve voor electriciteit kan zorgen, daarin
vrij laten, anders gaat het net als met de telefoonbe
drijven. De heer Smit Kleine, directeur van het Prov.
N. Hollandsch electriciteitsbedrijf zegt, dat de groote
gemeenten het vet van den ketel afscheppen. De ren
tabiliteit hangt te veel af van de dichtheid van de be
volking van een streek en van haar welvaart. De
laatste debater, de heer van Oldenburg, directeur van
het Noord-Hollandsch waterleidingbedrijf, meent, dat
de groote gemeenten niet alleen belang hebben bij een
goede waterleiding in hunne omgeving, maar ook bij
een goede electrificatie.
De heeren prae-adviseurs (Bellaar Spruijt, Dr. Mr.
Labberton en Mr. Schoon) voerden daarop achtereen
volgens het woord ter verduidelijking en weerlegging
van enkele opmerkingen.
Met het oog op den beschikbaren tijd, werd van het
houden van replieken afgezien en stelde de voorzitter
voor: de conclusies der adviseurs aan de leden ter
overdenking mede te deelen.
Deze conclusies houden de wenschelijkheid in, dat
er een wettelijke regeling kome, waarin de gemeenten
medezeggenschap krijgen over uitbreiding en tarieven,