Kinderrubriek
Ons reisje naar Rotterdam.
10
ONS ZEELAND
Notulen toen hij, in arrenmoede uit de vergadering
der Heeren Staten teruggekeerd, zich ontboezemde:
Zoo ligt mijn Zeeuwsche Waterleeuw
In 't graf der slavernij gedolven;
Hij maakt een wonderlijk geschreeuw,
Uit 't midden van de woeste golven;
Hij roept de Vaders van het land
En schijnt al klagende te vragen:
Waarom verandert gij mijn band
En doet mij zwaarder straffe dragen;
Gij trekt mij af de gansche huid
En knaagt mijn vleesch tot op 't gebeente,
En nog verschoont gij niet 't geluid,
Van uwe klagende gemeente,
Mr, Jacobus Scheltema sprak uit de borst, tevens
uit het hart van vele zijner tijdgenooten, toen hij met
deze Notulen voor oogen en het oude tegen het nieuwe
opwegende, roem durfde dragen op de toestanden van
een later en beter tijdperk. ,,Het zij gezegd", zoo
besloot hij zijn kort opstel over den ouden Zeeuw-
schen hekeldichter, „dat de openlegging van zulke
echte verhalen der gebeurde zaken het nut kan heb
ben om ons terug te brengen van al te gunstige ge
dachten te voeden van het verledene, toen het ook
geenszins in alle deelen was zooals het behoorde.
Zulk een doorgaande zucht om het belang van zich-
zelven boven dat van het algemeen te stellen, en zulk
eene verbazende onverschilligheid in de keuze der
middelen met verbanning van alle kieschheid als wij
hier ontmoeten, zijn thans geheel onbekend, ten minste
schaamt men zich om er alzoo mede voor den dag te
komen."
Een jaar voor Michielszon's overlijden droeg de
Utrechtsche hoogleeraar Johannes Leusden zijn
Manuale Hebraïcum et Chaldaicum aan hem op, ge
dachtig hoe Michielszon zelf eenmaal eene akade-
mische dissertatie verdedigd had over de instandhou
ding en verbreiding der Hebreeuwsche taal. Daarmee
erkende hij 's mans philologische bekwaamheden;
Witsen Geysbeek gaf hem den lof dat hij was „een
echte republikein, die den Sylla (Willem III) van zijn
tijd niet ontzag."
Daarmee scheen hij het oog te hebben op des schrij
vers protest tegen de autokratische wijze, waarop de
prins-stadhouder in Zeeland optrad en aan de provin
ciale voorrechten en vrijheden „den schop gaf". Te
vens tegen het flauwhartig gedrag der Staten, die
tegenover Zijne Hoogheid hun vlieger schoot lieten gaan
en ten soltte in iedere verzwaring der militaire lasten
toestemden. Hierop doelden zulke regels als:
't Scheen ieder lid een plasdank zocht,
Zij adviseerden eer zij 't wisten,
En verder
De staat van oorlog werd gebragt.
Straks was men reed om te betalen
En stond al toe, en sloeg geen acht,
Op d' order van zijn principalen;
En als men iets beknibblen wou,
Werd aan zijn Hoogheid keur gegeven,
Die 't lot trok of d' huisschatting zou
Twee derde of drie vierde geven.
Zoo werd ons goedje gans en gaar
Gegeven aan des lands soldaten.
Dit is het zalig nieuwe jaar,
Dat ons zijn Hoogheid heeft gelaten.
Met zijn Burlesque Notulen heeft Michiel Michiels
zon den tijdgenoot gewis niet bekeerd van kerkelijke
onverdraagzaamheid, oneerlijke gewinzucht en on
vaderlandslievende praktijken; maar hij heeft althans
voor den nazaat, wien zijn manuscript in handen valt,
een spiegel van den ouden tijd opgehouden. En hij
heeft met zijn onbeholpen rijmkunst den maatstaf aan
gegeven voor de ondeugden der voorvaderen, tevens
voor de waardeering van de zooveel zuiverder toestan
den in het hedendaagsche openbare leven.
Onderstaande aardige beschrijving ontvingen wij van
een jeugdig deelneemstertje aan een schoolreisje naar
Rotterdam. RED.
Vrijdag, 16 Juli, zijn we met de school naar Rot
terdam geweest. Ik was om half zes al op. Het
eerste wat ik deed, was naar het raam kijken, of het
goed weer was. Nu, het was prachtig weer!
Om kwart over zeven moesten we aan het station
wezen. Nu, ze waren er allemaal. We moesten nog
een poosje wachten voor de trein aankwam. Met den
zelfden trein ging ook de Huishoudschool uit Goes
mee. Die gingen naar Bergen op Zoom.
Eerst moesten we nog een heele boel trappen op
klimmen, vóór we er waren. Eindelijk kwam de trein
aan. Het was een gewoel en gekrioel door elkaar.
Daar zette de trein zich in beweging en voerde ons
weg van ons dorpje. Al sneller en sneller ging het.
We reden voorbij groene weiden waarin koeien
graasden en voorbij vruchtbare akkers, waarop aard
appelen en granen prijkten. We kwamen voorbij Ril
land en een eindje verder zagen we een huisje, waarop
met groote letters stond: „Zeeland",
Nu duurde het niet lang meer of we kwamen over
de grootste brug van Nederland, over de „Moerdijk".
Veertien bogen, ieder van honderd meter, dus veertien
honderd meter was die brug lang.
Eindelijk zagen we de groote Maasstad in de verte
liggen. Bij het tweede station stapten we uit.