A, C. v. d. REST, Ass.-Apotheker Verhalen en Schetsen Burleske Zeeuwsche Notulen. (Slot.) ONS ZEELAND 7 loofd is" en de bedoelde jonge Zeeuwsche man is dan nog nimmer ,,bij het meiske d'er ouders thuus geweest". Tot eindelijk hij den noodigen moed ver zamelt, den stap naar de ouders onderneemt en 't ijs is gebroken. Eén onzer kunstschilders, die natuurlijk meermalen in de gelegenheid was om de Westkappeler „fine fleur" te bestudeeren, liet zijn dichtader over deze materie aldus vloeien: „Een Westkappelaar is er een rare Chinees Wanneer hij zich ophoudt met vrijen, Ze scharrelen immer in clubjes, haast nooit Zie je jongen en meid met z'n beien; En zaten ze dan nog maar knus bij elkaar, Dan zou 't mij zoo gek nog niet lijken; Maar ze zitten elkander, dat vond ik zoo raar, Een uur van mekaar aan te kijken. Reeds meermalen heb ik me afgevraagd, Hoe doen wel die vrouwen en mannen, Wanneer ze getrouwd zijn. Slaapt de vrouw Dan beneê en manlief soms onder de pannen? Indien dat zoo is, dan gelooven ze daar Aan boerenkool en de ooievaar." (Wordt vervolgd.) Geneesmiddelen, Ziekenverplegingsartikelen Breukbanden, Elastieke Kousen, enz. worden door geheel Zeeland verzonden door GROOTE MARKT 9, GOES - Telefoon 168 Die tijden waren mede vruchtbaar in het uitdenken van bijnamen, waarmede men den tegenstander in een nadeelig, of althans een belachelijk licht trachtte te zetten, of die ook wel hun oorsprong vonden in den luim der spraakmakende gemeente. De Notulen ge ven daarvan eenige voorbeelden. De burgemeester van Zierikzee b.v., Cornells Ockerse, werd als „Luy- thers geest" gescholden, wellicht ter zake van zijne Lutheraansche gevoelens. De burgers van Goes van wege hun snateren? als „ganzebekken". Den secre taris van Middelburg, Egidius Malj aart, noemde men „tamboertje", omdat hij eens een loos alarm had ge maakt en in 1672 uit een venster van het stadhuis had geroepen, dat de vroedschap de stad aan de Fran- schen ging overgeven. Den heer van Namen, gecom mitteerde raad van het eiland Tholen, heette men de „totebel", misschien om hem den naam van oudwijf te besparen; en het lid in de vroedschap Parker, alleen dewijl zijn vader een zwaarveger was geweest, de „lontekkker". Zijn zoon, griffier van het Hof Pro vinciaal, was wellicht wat forsch in zijn redenen; al thans, hij stond bekend als „Jantje den Donder". Van zelf dat ook de roerige predikanten van het tijdvak in de nomenclatuur niet vergeten werden. Daarvoor was hun optreden buiten de kerk aanstootelijk genoeg, en ook hunne vervolgingszucht tegen andersdenkenden. Het odium theologicum raasde niet alleen tegen de valsche broeders in den wijngaard des Heeren, de kalvinistische sektegeest keerde zich ook tegen de muzenzonen, die het volk de kunst van Thalia voor oogen brachten en daarmee den geestelijken, „Gods ambassadeurs", hun licht dreigden te betimmeren. De invloed van het tooneel moest afbreuk doen aan dien van den kanselredenaar; en daarbij, het tooneelspel was van ouds geoordeeld uit den booze te zijn, en de schouwburg eens synagoge des Satans. Een schrift plaats in Michielszon's manuscript luidde: Daar kwam nog een request van Heeren Predikanten, Dat vraagt bannissement voor de Comedianten. Zij meenen dat het strekt tot lof der republiek, Als haar geslacht alleen mag spreken in 't publiek. Om 't ongeruste brein der broeders te genezen, Werd de comedie dan den lande uitgewezen. Enz. Het was trouwens niet alleen in Zeeland, dat ker kelijke onverdraagzaamheid de tooneelspelers aldus buiten de stadspoorten bande. Een godgeleerde van zooveel naam als Gysbert Voetius was reeds in zijne Disputatio de comoedüs opgetreden tegen het tooneel, dat hij als goddeloos brandmerkte, als een kweek plaats van huichelarij en logen. De orthodoxe geeste lijken, Trigland en Bogerman vooraan, betoogden dat de schouwburg niet anders was dan een school voor mommerij en onwaarheid, want de menschen namen daar het uiterlijk, den naam en het wezen aan van vreemde personen, van koningen, tirannen, wraak- zuchtigen, verliefden, enz. Derhalve toonden zij zich geheel anders dan zij inderdaad waren, en maakten zich schuldig aan openbaar bedrog. Aldus vatte ook de hoogleeraar Voetius de zaak op, en dewijl er in Zeeland zooveel Voetianen waren, beleefde het tooneel er een schralen tijd. Op zulke ongezonde stroomingen in het maatschap pelijk leven van zijn provincie (en in de andere ge westen ging het weinig beter) op de ruwheid in de zeden, den naijver in regeeringskringen, den handel in openbare ambten, de twisten der kerkelijke partijen de veilheid der machthebbenden, en nog zooveel an dere openbare euvels doelde gewis de auteur der Vervolg op bladz. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 7