ONS ZEELAND 11 Alleen op het gebied van muziek kwamen hij en den onderwijzer tot elkaar, ware vrienden werden ze nooit en zoo ervoer deze dan ook nooit, welke geschiedenis er aan de harmonica verbonden is. Die weten slechts enkele, en omdat er veel gefluisterd en veel gegist wordt, volgt ze hier. II. De ouders van Jan de Boer bezaten een smederij, waarin de vader van den vroegen morgen tot den laten avond lustig hamerde en klopte, om te voorzien in het onderhoud van zijn klein huisgezin. De vader was altijd gezond en vroolijk, de moeder eveneens, beiden hielden van elkaar, beiden waren ze flink op passende jongelui, die vooruit wilden en het kwamen. En dus leek alles even zonnig en heerlijk, scheen er geen wolkje aan de lucht. Ja, toch was er een wolkje, en dat betrof hoofdzakelijk hun zoontje Jan. In de eerste jaren van hun huwelijk was het kind geboren, maar vreemd, hoewel de ouders door en door gezonde menschen waren, was Jan een ziekelijk, heel teer we zentje. In de eerste jaren lag het doorloopend in zijn wiegje te huilen en te schreien, zonder dat de dokter iets kon constateeren, wat ook maar in de verste verte op een ziekte leek. Eerst dacht de vader, dat zijn lustig, soms zwaar geklop in de smederij van alles de oorzaak was, maar wanneer hij niet smeedde, het rustig en stil was, dan ook schreide het kind nog. Tot de ouders er aan gewoon raakten en het niet meer schenen te hooren. Althans uiterlijk, want innerlijk hoorde de moeder, al gaf ze daarvan dan geen blijk, hel altijd, en er kwamen wel eens uren, waarop deze zich angstig afvroeg, wat er van dat teer wezentje moest worden, wanneer het geplaatst werd in de groote, harde maatschappij. Dan was het, alsof ze haar kindje nog liever had als ooit te voren. Onder deze omstandigheden groeide Jan de Boer op, tot een vreemd, eenzelvig kind. Nooit speelde hij met zijn kameraadjes, nooit had hij eens echt pret, nooit was hij een echte kwajongen. En 't was dan ook geen wonder, dat niemand van de kinderen van hem hield. Van hem houden trouwens deden er slechts drie en dat waren zijn vader en moeder en de hoofdonderwijzer, die het vreemde kind begreep. Jan de Boer zelf hield het minst van zijn vader. Deze. zelf een flink door en door gezond mensch, zoowel naar lichaam als ziel, wilde er wel eens ,,'n beetje duuvel in zien jong joag'n", door hem wat in de sme derij te laten doen, in den tuin aan 't werk te zetten, of door hem hardhandig aan te pakken. Doch hoe wijs en hoe goed de lessen ook mochten zijn, een was er, die ze telkens weer verwoestte en te niet deed. Dat was de moeder, die hem altijd hielp. Alleen in de smederij onder vaders strenge ocgen kon dat niet ge beuren, maar in den tuin hielp ze hem er gauw door te komen, en wanneer vader strak had aangepakt, dan wist ze te troosten met vriendelijke woordjes en zachte liefkoozingen En dan ging Jan de Boer daarna weer zwerven in de wijd open velden, of ging hij naar zijn eenigsten vriend, den ongetrouwden hoofdonderwijzer, die hem over allerlei vreemde dingen sprak, en die hem muziek leerde. Want muziek was Jan de Boers lust en leven, daarin spande hij al zijn kameraadjes de kroon. Nie mand kon als hij zoo spoedig een melodie nazingen en ook onthouden, en wanneer het zangles was, waarvoor de onderwijzer een koortje van zijn klas gevormd had, dan klonk de stem van Jan de Boer zuiver en vol leven boven al de anderen uit. Zoodat het wel eens gebeurde dat al de anderen zwegen, alleen Jan zong, zacht begeleid door meesters vioolBij meester thuis leerde Jan orgel spelen op het huisorgeltje, maar hoe prettig Jan dat ook vond, dat was het ware toch niet. Nooit eens op je eigen muziekinstrument te kunnen spelen. Naar dat laatste verlangde hij zeer, en toch, hoe vaak hij vader ook gevraagd had, hem een orgeltje te koopen, telkens en telkens weer had deze het hem geweigerd in totale onbegrepenheid, en met de wreede woorden, dat hij niet toegeven moest aan dergelijke flauwe nonsens. Iets, waarmee moeder het natuurlijk niet eens was, maar waaraan ze niets veranderen kon, want het was een onmoge lijkheid vader van zijn eens-genomen besluiten af te brengen. Zoo doolde Jan dan in de velden rond, niet wetend, wat te moeten doen, om zijn lievelingswensch, eens zelf een muziekinstrument te bezitten, vervuld te zien. Tot hij op een avond op een eenzame boerderij iemand een harmonica hoorde bespelen, iets, wat hem in dier mate trof, dat hij in verrukking bleef staan luisteren. Teen de speler geëindigd had, ging hij naar hem toe en vroeg hem tallooze bijzonderheden. Vooral ver heugd was hij, toen hij den prijs hoorde. Het was mogelijk voor hem er ook een te koopen, als hij wilde, als hij slechts wilde en spaarzaam kon zijn. En dat laatste kon hij, want alle snoepcenten, alle kwartjes en dubbeltjes, die hij verdiende en die hij van een ocm of een tante kreeg, verborg hij in een spaardoosje, en na een jaar was hij zoo ver, dat hij de som bij elkaar had. Zoo spoedig was het echter niet gegaan, wanneer moeder, die geheel met de wenschen van haar zoon meeleefde, de laatste tien gulden niet bijge stort had. Overgelukkig was hij, toen 't instrument thuis kwam, en hoewel vader een beetje boos was, dat dat alles tegen zijn wil gebeurd was, bleef de vreugde daardoor toch ongestoord. Aarzelend en een ietsje onzeker door al dat groote, dat onverwachte deed hij de eerste proeven. Het was een ontmoedigend begin, maar lang zamerhand werd het beter en beter, en ten slotte kon hij elke melodie spelen, die hij maar wilde. Tot zijn over, overgroot geluk en plezier.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 11