ONS ZEELAND 13 dokter niet gezegd, dat Jan door een wonder gered kon worden?. En dat dat wonder eens komen zou, daaraan twijfelde ze niet. In het „gesticht", zooals ze de inrichting voor zwak zinnigen noemden, daarin wilde ze haar jongen niet hebben. Daar zouden ze hem maar slecht behandelen, en dat wilde ze niet. O, neen, voor geen geld ter wereld zal ze hem naar het gesticht zenden. Zoo leefde het vrouwtje voort in de zoete hoop, dat eens het wonder zou gebeuren. Met allerlei harmoni ca's had ze zelfs geprobeerd, of ze het beneveld ver stand weer op wekken kon, maar tot dusver was het niet gelukt. Geen reis was haar te groot, geen moeite te veel, als ze hoorde, dat er ergens iemand woonde, die een bijzondere harmonica had. Het was een stel lig overtuigd idee van haar, dat door middel van zulle een muziekinstrument haar zoon gered kon worden. Ze twijfelde er in het minst niet aan, o, ze wist het zeker. En dan ging ze naar een bezitter van een bijzondere harmonica, lei zij hem de zaak uit, vroeg ze het instrument te leen en er was dan ook geen enkel mensch, die haar zoo iets kon weigeren. Vol verwach ting lei ze het ding dan in de armen van haar zoon, telkens vroeg ze zich af, zou het nu gebeuren, zou nu het wonder komen, maar telkens zag ze zich ook weer in haar verwachting teleurgesteld. Haar zoon deed een paar trekken aan het instrument, ontlokte er een paar tonen aan, maar als het een melodie zou worden lei hij het weer teleurgesteld neer. Dan wist de arme moeder, dat hij naar zijn oude harmonica verlangde, dat hij die wenschte, dat hij daarop alleen zou kun nen spelen, maar meteen wist ze ook dat dat nooit zou gebeuren, dat die verpletterd, onherstelbaar stukgesla gen was door den neerstortenden balk. Ook liet ze hem herhaaldelijk voorspelen. Eerst luisterde hij er meestal rustig naar, maar dan ver anderde het, en moest ze verzoeken op te houden te spelen, daar ze anders bang was, dat het nadeelige gevolgen voor den patiënt zou hebbenZoo zag ze dan al haar pogingen verijdeld, hoewel haar moed niet verwoest werd, en zoo was de toestand na drie jaar, toen ze werkelijk dacht, het wonder gevonden te hebben. Er was n.l. kermis in een naburig stadje, en daarover had ze hooren spreken, dat er in een van de cabarets een man op een harmonica speelde, zoo mooi, dat je niet wist of je waakte of droomde. Dien man ging ze hooren, en ze was verrukt, en zoo zeker was ze er van, dat hij haar zoon kon helpen, dat ze iets deed, wat ze nog nooit gedaan had of in gewone omstandigheden nooit zou doen: Ze begaf zich achter de coulissen en zocht den man op, wien ze alles ver telde, en wien ze daarna verzocht mee te gaan, om een enkele poging aan te wenden, het wonder te be werken, Jan te redden. Vriendelijk welwillend, innerlijk overtuigd, dat het toch niet helpen zou, maar de hoop van de moeder niet willen verwoestend, stemde de man toe. Zel den heeft vrouw de Boer een reis gemaakt, die haar zoolang duurde. Ze had den trein wel vooruit willen duwen, en toen ze eindelijk het dorpje bereikt hadden, slaakte ze een zucht van verlichting. Terstond begaf ze zich met haar gast naar haar huis, waar de zieke reeds te bed lag. Doch hij was nog wakker en lag met open oogen rond te kijken. De harmonica-virtuoos sprak een poosje met hem, doch een verstandig woord kreeg hij niet, evenmin als antwoorden op zijn vragen. Ten einde raad nam hij zijn muziekinstrument en begon heel zacht te spelen, terwijl hij zijn oogen strak op den zieke gevestigd had. Want hoewel hij niet hei minste vertrouwen in dit middel had, wilde hij toch zoo goed mogelijk zijn best doen, en eens zien of hij helpen kon. De zieke werd niet onrustig, luisterde steeds maar naar die vreemde muziek, die nu eens sterker werd, aanzwol, dan weer zachter werd, dreigde te sterven, om ten slotte weer te herleven, schooner, mooier. Een keer slechts was hij onrustig, greep hij naar zijn hoofd, alsof daar iets doorbrak, dan echter glimlachte hij en stamelde hij: „Voader. mouder." Deze beiden ke ken elkaar aan en wisten dat het wonder gekomen was. Het groote, alles-herstellende wonder! Maar toch durf den ze zich niet verroeren, bang als ze waren, het mooie resultaat te zullen verliezen. En de muzi kant speelde steeds maar door, een zacht wiegeliedje werd het, en zie, de zieke sliep rustig in. ,,Ik geloof, dat ik hem werkelijk gered heb," fluis terde de speler, en daar sprak hij zonder te weten, de waarheid, want toen de dokter den volgenden mor gen kwam kijken, vond hij een geheel-herstelde. We! kon deze zich van het gebeurde niets meer herinneren, maar hij had toch de beschikking over zijn volle gees- tesvermogens. Van dien tijd af aan heerschte er weer geluk in het huisgezin. Vader en moeder zorgden er voor dat ze niet te hard van stapel liepen, ze lieten hun zoon eenige jaren in de werktuigkunde studeeren, en zoo kwam het dan, dat Jan de Boer een machine-herstel- plaats kon oprichten, waar hij weldra ruimschoots zijn brood verdiende, en waar hij vader en moeder bij liet komen inwonen, toen deze oud werden en naar rust verlangden. Dat hadden ze wel aan hem verdiend, en Jan toonde zich daarin een goeden zoon. De harmonica van den speler hadden zijn ouders gekocht voor zooveel geld, dat hij er een nieuwe voor kon koopen, en nu speelt Jan zelf op het instrument, dat hem het leven redde. Is het een wonder, dat het spel soms begint te leven, vol overgave is, en dat de heele buurt en het halve dorp naar hem komt luisteren?

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 13