Echte Zeeuwsche Boterbabhelaars
J. B. DIESCH'
10
ONS ZEELAND
't rheumatiek, naar den veldwachter: zijn veldwach
ter nu, want de burgemeester was op reis naar Lim
burg, daar woonde zijn zoon,
Toen hij aan de achterdeur van 't geriefelijk veld-
wachtershuiske kwam, aan de achterdeur, die open
stond, verschrokken er drie menschen.
De eerste, dat was Geitebeek, de veldwachter, die
een schoonen, dooden haas aan 't betasten was in de
achterplaats van zijn huis.
En de tweede, dat was Filo, de man met de zeven
en-dertig ambachten, waaronder dat van duivenmelker
en wildstrooper, en die nu druk met Geitebeek stond
te praten, en te vertellen wat voor 'ne schoonen haas
dat toch was, en dat hij die nu aan Geitebeek cadeau
kwam geven, heelemaal voor niks, uit loutere, pure
boerevriendschap. En dat het van 't jaar de vierde
nog maar was, die hij hem bracht, maar dat
En dit hoorde juist de ouwe Franssen, en zoo was
déze de derde die verschrok. Hij deed of hij niets
zag en hoorde, want hij was een oud man, en kende
't klappen van de zweep.
,,Huissa!" riep hij.
,,Ja kom-ter-in, burgemeester," praatte Geite
beek met 'n bleeke stem, maar hij kwam hem een eind
tegen, en de haas werd weggemoffeld.
„Veldwachter, 't is vanavond om elf uur taptoe. Ga
dat zeggen."
Tegen zijn minderen was hij altijd uit-de-hoogte.
,,Voor 't prèstige, zie je, voor je prèstige." Toen
ging hij terug.
„Wij zijn der aan, wij zijn der aan, als kalk aan
de muur," jammerde Geitebeek. „Hij heddet gezien,
hij heddet gezien, wij zijn der aan, wij zijn der aan."
En hij greep met beide handen in zijn krullige, grijze
haren.
„Ben je niet goed, man? Hier, pak aan! Hij hèt er
geen dónder van gezien, mee' zijn ouwe versleten
oogen! Veldwachter, hier hei-je'n, en volgende keer
is 't 'ne zwaarderen, dan beloof ik."
En de strooper gooide den haas neer en stapte met
zijn zak onder den arm de Zondagmorgenstilte van 't
blanke dorp in. Daar vóór hem ging, op z'n kromme,
ouwe beenen, de loco-burgemeester, de ouwe Franssen.
Uit de kerk klonk orgelmuziek van de Gloria.
,,'t Is 'ne slechte dag, 't is 'ne slechte dag," sufte
Geitebeek nog altijd maar door, terwijl hij zijn haas
betastte en daarna in den kelder bracht. Hij was
alleen thuis, ze waren allemaal naar de kerk. ,,'t Zal
'ne slechte dag worden." Zijn kleine blauwe oogen
stonden dof en de eene punt van zijn grijze snor hing
neerslachtig naar beneden.
Toen maakte hij zich op, om zijn ronde te gaan
doen bij de herbergiers, en zijn boodschap over te
brengen.
Eerst naar Barten, Nee, daar moest hij niet zijn,
MET GOLD BEKROOND
Alleen echt met het merk J. D.
CHOCOLATERIE „IN DEN ZOETEN INVAL"
LANGE BURG C 110 MIDDELBURG
Bestellingen boven f 2.50 franco
want die was bij de deputatie geweest; bij De Witte
en 't Kuipken ook niet. Dan maar naar Lewie! En
hij ging naar Lewie, en deed z'n boodschap, en kreeg
een pint. En bij den Haring deed hij ook zijn bood
schap, en kreeg hij ook een pint. En overal waar hij
kwam: bij Broer, en bij Van Elsland, en bij 't Vèrken
en bij Sies van de Weef, en bij Van Akkere, en bij
de Goeie, en bij Stien en bij Mieke-Moei, overal deed
hij z'n boodschap en overal kreeg hij een pint of een
borrel of een sigaar-van-dank-je-meneer.
En zoo was de middag al een heele tijd aan den
gang, toen hij met veel wondere gedachten in zijn bol
en met veel muziek in zijn beenen dicht bij zijn huis
kwam.
,,'t Is toch geene slechte dag tóch geene slechte
dag," zei hij in z'n eigen en toen hij thuis was, kroop
hij in zijn bed.
't Werd druk in Scharrendam, van jongens en ouwe
venters die allemaal naar 't „fietsefeest" kwamen om
mee te doen, en om te kijken, en om een lekkere pint
te drinken, en om bij Sies-kozijn of nichte-Nanne, eens
lekker te gaan eten van 't kermisbrood en de frikke-
dellen, en om dan nog een lekkere pint te drinken,
en dan nog een, en dan nog een, en dan mooikes naar
huis te gaan, met de tram of met de bus of met de
fiets of met de apostelpaarden.
Er waren meisjes: boeremeiden en burgerkinderen
uit Frankenberg, en van den Wittendijk en van 't
Kraaike en uit de Gitspolder, en zelfs uit de Stad,
en er waren vrouwen, met het valiesje van bruin leer
in de hand en de paraplu onder den arm en met twee-
drie-vier-kinderen aan hun rokken. Kinderen, heele
kleine nog, met blozende kaken en groote kijkers van
oogen: om al het ongewone dat er in Scharrendam
te zien was.
Ja, 't was druk in Scharrendam, en de regelings-
ccmmissie, van 't fietsefeest, die ,,en-bloc", het hoofd
in den nek, en groote sigaren rookend, ('t was toch
Zondag?!) van nummer tot nummer wandelde, om
te kijken of alles in regel ging, was trotsch om het
welslagen.
Van spel tot spel gingen ze: van 't ringrijden naar
Kwaje-trien, en van daar naar 't rad der fortuin, en
naar 't eier-rijen en bij wijze van afwisseling dronken