Echte Zeeuwsche Boterbabhelaars J. B. DIESCH' 10 ONS ZEELAND 't rheumatiek, naar den veldwachter: zijn veldwach ter nu, want de burgemeester was op reis naar Lim burg, daar woonde zijn zoon, Toen hij aan de achterdeur van 't geriefelijk veld- wachtershuiske kwam, aan de achterdeur, die open stond, verschrokken er drie menschen. De eerste, dat was Geitebeek, de veldwachter, die een schoonen, dooden haas aan 't betasten was in de achterplaats van zijn huis. En de tweede, dat was Filo, de man met de zeven en-dertig ambachten, waaronder dat van duivenmelker en wildstrooper, en die nu druk met Geitebeek stond te praten, en te vertellen wat voor 'ne schoonen haas dat toch was, en dat hij die nu aan Geitebeek cadeau kwam geven, heelemaal voor niks, uit loutere, pure boerevriendschap. En dat het van 't jaar de vierde nog maar was, die hij hem bracht, maar dat En dit hoorde juist de ouwe Franssen, en zoo was déze de derde die verschrok. Hij deed of hij niets zag en hoorde, want hij was een oud man, en kende 't klappen van de zweep. ,,Huissa!" riep hij. ,,Ja kom-ter-in, burgemeester," praatte Geite beek met 'n bleeke stem, maar hij kwam hem een eind tegen, en de haas werd weggemoffeld. „Veldwachter, 't is vanavond om elf uur taptoe. Ga dat zeggen." Tegen zijn minderen was hij altijd uit-de-hoogte. ,,Voor 't prèstige, zie je, voor je prèstige." Toen ging hij terug. „Wij zijn der aan, wij zijn der aan, als kalk aan de muur," jammerde Geitebeek. „Hij heddet gezien, hij heddet gezien, wij zijn der aan, wij zijn der aan." En hij greep met beide handen in zijn krullige, grijze haren. „Ben je niet goed, man? Hier, pak aan! Hij hèt er geen dónder van gezien, mee' zijn ouwe versleten oogen! Veldwachter, hier hei-je'n, en volgende keer is 't 'ne zwaarderen, dan beloof ik." En de strooper gooide den haas neer en stapte met zijn zak onder den arm de Zondagmorgenstilte van 't blanke dorp in. Daar vóór hem ging, op z'n kromme, ouwe beenen, de loco-burgemeester, de ouwe Franssen. Uit de kerk klonk orgelmuziek van de Gloria. ,,'t Is 'ne slechte dag, 't is 'ne slechte dag," sufte Geitebeek nog altijd maar door, terwijl hij zijn haas betastte en daarna in den kelder bracht. Hij was alleen thuis, ze waren allemaal naar de kerk. ,,'t Zal 'ne slechte dag worden." Zijn kleine blauwe oogen stonden dof en de eene punt van zijn grijze snor hing neerslachtig naar beneden. Toen maakte hij zich op, om zijn ronde te gaan doen bij de herbergiers, en zijn boodschap over te brengen. Eerst naar Barten, Nee, daar moest hij niet zijn, MET GOLD BEKROOND Alleen echt met het merk J. D. CHOCOLATERIE „IN DEN ZOETEN INVAL" LANGE BURG C 110 MIDDELBURG Bestellingen boven f 2.50 franco want die was bij de deputatie geweest; bij De Witte en 't Kuipken ook niet. Dan maar naar Lewie! En hij ging naar Lewie, en deed z'n boodschap, en kreeg een pint. En bij den Haring deed hij ook zijn bood schap, en kreeg hij ook een pint. En overal waar hij kwam: bij Broer, en bij Van Elsland, en bij 't Vèrken en bij Sies van de Weef, en bij Van Akkere, en bij de Goeie, en bij Stien en bij Mieke-Moei, overal deed hij z'n boodschap en overal kreeg hij een pint of een borrel of een sigaar-van-dank-je-meneer. En zoo was de middag al een heele tijd aan den gang, toen hij met veel wondere gedachten in zijn bol en met veel muziek in zijn beenen dicht bij zijn huis kwam. ,,'t Is toch geene slechte dag tóch geene slechte dag," zei hij in z'n eigen en toen hij thuis was, kroop hij in zijn bed. 't Werd druk in Scharrendam, van jongens en ouwe venters die allemaal naar 't „fietsefeest" kwamen om mee te doen, en om te kijken, en om een lekkere pint te drinken, en om bij Sies-kozijn of nichte-Nanne, eens lekker te gaan eten van 't kermisbrood en de frikke- dellen, en om dan nog een lekkere pint te drinken, en dan nog een, en dan nog een, en dan mooikes naar huis te gaan, met de tram of met de bus of met de fiets of met de apostelpaarden. Er waren meisjes: boeremeiden en burgerkinderen uit Frankenberg, en van den Wittendijk en van 't Kraaike en uit de Gitspolder, en zelfs uit de Stad, en er waren vrouwen, met het valiesje van bruin leer in de hand en de paraplu onder den arm en met twee- drie-vier-kinderen aan hun rokken. Kinderen, heele kleine nog, met blozende kaken en groote kijkers van oogen: om al het ongewone dat er in Scharrendam te zien was. Ja, 't was druk in Scharrendam, en de regelings- ccmmissie, van 't fietsefeest, die ,,en-bloc", het hoofd in den nek, en groote sigaren rookend, ('t was toch Zondag?!) van nummer tot nummer wandelde, om te kijken of alles in regel ging, was trotsch om het welslagen. Van spel tot spel gingen ze: van 't ringrijden naar Kwaje-trien, en van daar naar 't rad der fortuin, en naar 't eier-rijen en bij wijze van afwisseling dronken

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 10