Zeeuwen Bezoekt Café „De Trocadero" Reguliersdwarsstr. 97, Amsterdam Middag- en Avond-Concert 12 ONS ZEELAND nog niet opschoot, voegde hij de daad bij z'n ingehou den woord, en deelde er links en rechts uit met den gummistok, dat ze uiteen stoven als kaf voor den wind. Want een sukkel was Geitebeek niet, en zat was hij ook niet gauw! ,,Zie zoo," zei hij, ,,nu kunnen we praten. Lewie, geef de jongens een pint." En volle schenkbladen met pinten bruine, schoven tusschen de vele gasten door! „Proost, veldwachter! Santé! Dat we 't nog lang mogen hebben! Gezondheid." Geitebeek voelde een tinteling van genot kruipen van zijn hielen tot in zijn grijze krulharen, omdat ze hem allemaal zoo graag mochten lijen, omdat het zoo zalig was, ook eens te mogen ondervinden, dat 't beter is te geven dan te ontvangen. Hij was aangedaan. En met luider stemme beval hij: Lewie, geef de jongens nóg een pint." Klaterende toejuichingen sloegen op tegen den zol der en 't café stroomde vol met gasten, die eens wilden weten, hoe 't kwam dat het bij Van Baaien zoo leutig was. Met blijdschap betaalde Geitebeek zijn groote reke ning en trok er toen door de achterdeur stilletjes tusschen uit. 't Was nou mooi genoeg geweest. Hij ging naar zijn vrouw, om haar 't blije nieuws mee te deelen, „Vrouw," zei hij, ,,'t is 'ne schoone dag," en hij vertelde haar zijn geluk. „En de vechtpartij?" vroeg het bezorgde mensch, die daar alleen aan gedacht had. „Vechtpartij? Vechtpartij? Wie denkt er nou nog aan een vechtpartij? Dat is al lang voorbij! vrouw. En nou ga ik weer terug, want de politie moet op haar post zijn op zulke dagen." ,,'Ne schoone dag," mompelde Geitebeek maar steeds; 'ne schoone dag. De schoonste van mijn leven." En hij ging binnen in 't clublokaal, om zijn fiets in ontvangst te nemen. Hij kon het eigenlijk nog maar half gelooven. De gelukwenschen vlogen hem van alle kanten om de ooren, maar hij ging direkt naar Willemse, die aan een tafeltje zat te kaarten met het overige be stuur. „Ha!.... Veldwachter?.... een oogenblik! )Pro- ficiat alvast...." En toen 't spel uit was: „Heb je je lot bij je?" Ja, dat wist Geitebeek zoo gauw niet. Daar had hij niet aan gedacht. En hij zocht en hij zocht, en eindelijk. ja, daar kwam het voor den dag, ge kreukt en geschonden, maar 't was er toch. Willemse nam het aan, en streek de vouwen glad. Toen werd hij inééns vuurrood, en dan bleek, en hij schoof zijn stoel achteruit. Hij greep zijn schrift uit zijn binnenzak, waar de lijst van de verkochte loten in stond. Allen zagen verwonderd zijn vreemde han delwijze, en er was er één, die hem vroeg, of hij 't niet lezen kon. „Ja.... ja.... jawel.... maar e. veldwach ter. 't is spijtig. maar e. ja. 't is ver dorie mijn schuld. maar. e. Geitebeek wist het al, en een heel ruw woord kwam achter uit zijn keel, in drie brokken, door het gezanik van Willemse heen, in de zaal gevlogen, begeleid door drie daverende vuistslagen op de tafel. Toen liep hij weg. Hij wist geen woorden voor zijn verontwaardi ging, die oversloeg in haat, haat tegen de lammelingen van dat bestuur, die hun eigen schrift niet konden lezen, en een drie voor een vijf hadden aangezien, die speelden met een mensch, en die hem. O....! o....! oHij zou ze krijgen, hèn en al die rotzakken van herbergiers, de patjakkers, de, dede Heel zijn schoone dag in splinters! in gruizelemen ten getrapt. Met verbeten woede liep hij door 't luidruchtige volk op straat en keek voor zich uit. Daar kwam Ko Pieterse met een stralend gezicht, en uitgestoken rechterhand op hem toe. „Gelukskind! Profi Maar voor hij kon uitpraten, maakte Geitebeek zijn hand vrij. „Vervloekt! Rapalje! Zeg, dat ze hun schoolgeld terughalen! Toon wist niet, hoe hij 't had, maar de veldwachter keek zoo onherbergzaam, dat hij 't beter achtte, elders verklaring te vragen. En Geitebeek mopperde heel den avond, en ging ner gens meer binnen en deelde meer klappen uit met zijn gummistok aan de opgeschoten jongens, dan ooit te voren in zijn leven. Heel Scharrendam was er vol van. „Geitebeek hét de pee in," zeien ze, „maar 't heeft z'n reden." 't Bestuur van „Het snelle Rad" was nergens meer te vinden; of ze opgeslokt waren. Toen om elf uur Geitebeek de café's gesloten had onverbiddelijk was hij geweest trok nog een lange zwik zwierende zwaaiers door het donkere dorp, zin gend en joelend. Geitebeek er achter aan, den gummistok in de hand. Hij zou ze eens leeren, burengerucht te maken. Toen hoorde hij wat ze zongen. Ze bleven voor 't huisje van Schele Toon staan en op de wijs van „Alle eend jes zwemmen in het water" ging het:

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 12