FJEÜII JjETON.
GEEN GEWETEN
ONS ZEELAND
13
1)
Roman van
REINHOLD ORTMANN.
Hoofdstuk I.
Het nieuwe dienstmeisje van pro
fessor Wallroth was slechts met tegen
zin tot het besluit gekomen, den haar
onbekenden bezoeker alleen in de ka
mer te laten. Hij zag er nu niet be
paald verdacht uit, maar hij bleek
volgens haar inzicht toch ook niet tot
de kringen, waartoe zij den professor
rekende, te behooren, Zijn groote,
zware gestalte kwam haar zelfs zeer
boersch voor in zijn slecht zittende,
bijna slordige kleeding en deze klee
ding was volgens het scherpziend oog
van het meisje stellig uit een of ander
goedkoop magazijn afkomstig, getuige
de onbepaalde verschoten kleur. Dat
de vreemdeling geen handschoenen
droeg en dat hem bovendien het be
staan van visitekaartjes onbekend
scheen te zijn, deed hem bij 't dienst
meisje zeer in achting dalen.
Op haar vraag naar zijn naam had
hij tamelijk kortaf en beslist geant
woord: ,,Düringhoffen de professor
heeft mij verzocht op dit uur hier te
komen."
Zij was eerst van plan geweest, hem
buiten op de steenen trap te laten
staan, totdat zij zich van de waarheid
zijner bewering overtuigd had. Nog
maals een blik op den vreemdeling
had haar evenwel aanleiding gegeven
hem toch in den salon binnen te laten.
Zijn mager, baardeloos gelaat was
stellig niet knap te noemen, de verre
van fijne trekken verhinderden abso
luut den leeftijd van den heer Düring-
hoffen te bepalen; maar een niets
zeggend alledaagsch gelaat was het
echter nog veel minder en in de groote
blauwe oogen, waarin een wonder
baarlijk heldere glans straalde, schit
terde iets dat het meisje haast tegen
haar wil dwong beleefd te zijn.
Neemt u alstublieft plaats, mijn
heer," zeide zij, terwijl zij de deur van
een smaakvol gemeubileerd vertrek
voor hem opende. De bezoeker ging
inderdaad zonder eenige verlegenheid
op een der sierlijke, vergulde stoeltjes
zitten, dat blijkens een hoogst beden
kelijk kraken, meer als sieraad dan
voor practisch gebruik scheen bestemd
te zijn.
Hoewel hem verzocht was op dit
uur aanwezig te zijn, moest hij ge-
ruimen tijd op de verschijning van den
professor wachten; want de geleerde,
die het geweldig druk had, was juist
pas met zijn ontbijt begonnen. Maar
op het gelaat van den jongen man
vertoonde zich noch ontstemming
noch ongeduld. Met zijn heldere oogen
bekeek hij de schilderijen aan den
wand en de bronzen beelden op de
pronkkast, om daarna in stil gepeins
te verzinken met de gelaatsuit
drukking van iemand, in wiens woor
denboek het woord verveling onder
geen enkele omstandigheid schijnt
voor te komen.
Toen drongen uit de aangrenzende
kamer de klanken van een piano tot
hem door en hij hief luisterend het
hoofd op. De deur naar het neven-
vertrek was open en daaruit klonken
de harmonische tonen, die den wach
tenden bezoeker in zijn gepeins had
den gestoord. Het was merkwaardig,
welk een verandering zijn gelaatsuit
drukking onderging, terwijl hij naar
het pianospel luisterde. Aanvanke
lijk was het een uitdrukking van blijde
verrassing, die den bijna strengen
ernst had vervangen; langzamerhand
gleed er een glans van verrukking
over zijn eerst zoo stroeve trekken en
het dienstmeisje zou stellig zeer ver
wonderd zijn, wanneer zij had kunnen
zien, welk een fraaie lijnen dat ma
gere, ernstige gelaat thans vertoonde.
Wel tien minuten lang luisterde hij
met de meest gespannen aandacht;
toen hield het spel plotseling op, een
stoel werd achteruitgeschoven en de
gestalte van een jong meisje verscheen
op den drempel in de open deur. Bij
het ontdekken van den vreemdeling
ontsnapte een lichte uitroep van ver
rassing aan haar mond en zij maakte
een beweging, alsof zij zich snel weer
terug wilde trekken; maar daar Dü-
ringhoffen reeds was opgestaan en
een beleefde, hoewel eenigszins on
handige buiging voor haar maakte,
scheen zij dit plan te laten varen en
kwam zelfs eenige passen nader.
„Goeden dag, mijnheer!" sprak zij
vriendelijk en met een zeer aange
naam klinkende, opgewekte stem. ,,U
wacht hier waarschijnlijk op mijn
vader?"
De groote, blauwe oogen, waarin
de groote bewondering voor haar
schoonheid met bijna naïve openhar
tigheid te lezen stond, zouden de jon
ge dame stellig in verlegenheid ge
bracht hebben, indien niet het geheele
voorkomen van den vreemdeling op
haar precies denzelfden indruk als
eenige oogenblikken geleden op het
dienstmeisje had gemaakt. Tegen
over dezen vreemdeling gevoelde zij
daarom een neiging om den spot met
hem te drijven, terwijl zij misschien
tegenover ieder ander de oogen ver
ward zou hebben neergeslagen. Om
haar lippen speelde een schalksch
lachje en in het bekoorlijke kuiltje
in haar kin zoowel als in haar bruine
oogen schenen kleine, overmoedige
duiveltjes op de loer te liggen.
„Ja, juffrouw," antwoordde de ge
vraagde. „De professor verzocht mij
om 12 uur hier te zijn."
„Dan heeft het meisje waarschijn
lijk vergeten u aan te dienen. Ik zal
het onmiddellijk onderzoeken."
„U bent zeer vriendelijk. Maar voor
u weggaat mag ik u zeker wel een
vraag doen. Hebt u misschien zoojuist
daarbinnen piano gespeeld?"
Het gedrag van den zonderlingen
vreemdeling vermaakte het jonge
meisje oogenschijnlijk steeds meer.
„Ja zeker! Ik hoop, dat het u niet
al te zeer gehinderd heeft. Ik had er
geen flauw idéé van, dat ik voor pu
bliek speelde."
„Het heeft mij in 't geheel niet ge
hinderd," verzekerde hij ernstig, „want
het was heel mooi. Stellig is het een
groot meester geweest, die dit stuk
gecomponeerd heeft."
„0 ja velen beschouwen hem ten
minste als zoodanig. Hij heette Cho
pin en zijn naam is u misschien
niet geheel onbekend."
Düringhoffen schudde het hoofd. „Ik
herinner mij niet, hem al eens gehoord
te hebben; maar ik gevoel, dat slechts
een geniaal mensch zoo iets schoons
en hartroerends kan scheppen. Ik
dank eenige genotvolle oogenblikken
aan uw prachtig spel, juffrouw!"
Juist omdat het dezen merkwaar-
digen vreemdeling er absoluut niet om
te doen was haar te vleien, voelde de
dochter van den professor bij zijn laat
ste woorden toch zooiets als een lich
te verlegenheid. Maar zij schaamde
zich daarover toch weer direct, toen
zij haar blik nog eens over den nieu
wen bewonderaar liet gaan, die zoo
grappig onhandig voor haar stond en
die zulke groote roode handen had.
Nog levendiger dan tevoren werd in
haar het verlangen^ een beetje den
spot met hem te drijven.
„Dat is meer waardeering, dan ik
verdiend heb, mijnheer," hernam zij,
zijn ernstige manier van spreken na
bootsende. ,,U hebt dezelfde compo
sitie stellig reeds op veel concerten
oneindig veel beter hooren spelen."
Hij moest wel niets van haar ondeu
gende bedoeling begrijpen, want hij
antwoordde rustig:
„Neen, ik ben voor zoover ik mij
kan herinneren nog nooit naar een
concert geweest."
„Wat? Naar geen enkel concert?