Avondstemming.
Hotel „VALKHOF" Nijmegen, Telefoon 2422
Café-Restaurant
Ruime Reant gelegen Kamers. Electrisch licht
Badkamers Vergaderzaal Twee Biljarts
Vraagt Prospectus! W. LENTING
Zeeland zingt.
Treffers en Poedels
ONS ZEELAND
7
concludeeren, dat de galant royaal of zuinig is. Maar
daar blijft het bij. Vroeger daarentegen konden zij
de bij het afscheid weer overhandigde beurs openen,
een eenvoudig rekensommetje maken en gevolgtrek
kingen opperen als: ,,Hij" heeft er geen greintje ver
stand van, met geld om te gaan, ik zal goed doen hem
te laten loopen. of: ,,Hij" is een goed financier.
cf: ,,Hij" heeft bijna niets opgemaakt, hij heeft er zeker
geen tijd voor gehad, omdat hij zooveel naar me keek.
Alsjeblieft, dat kon ze vroeger doen!
En de man destijds dito dito. De beurs, die hem
ter op-soupeering" werd overreikt, was als een open
geslagen boek, waarin de verschillende eigenschappen
en de graad van liefde stonden geschreven. Bevatte
de buidel veel zilverstukken, dan deed hij aan als
een knipoogje, dat zooveel zeggen wilde als: „Voor
jou kan het nooit genoeg zijn. Jij zou alles van me
kunnen krijgen."
Vroeger kon de man zien, wat hij waard was. Kom
daar nu eens om.
Het gebruik van de beurs is bijna geheel de wereld
uit. Zoo nu en dan ziet men nog wel eens, dat een
meisje, dat met den geliefde bij een ijskar den gloed
der liefde koelt, de portemonnaie trekt, maar het ware
is er af.
Een van onze edelste oude gewoonten is in lucht
opgegaan. Ik roep de jongelingen op om het gebruik
der beurs weer in eere te herstellen. Als zij het niet
zijn, die de hand een beetje houden aan onze tradities,
wie moeten het dan doen.
Ik misschien?
EGO (getrouwd).
Ik schouwde, hoe het gulden wonder,
In 't langzaam zinken stadig groeiend,
Tot vurig vlammenrood vergloeiend,
Den hemel boven, 't zeevlak onder
In laaien brand ontstak, en tipte
Aan 't blinkend spoor en zonk. en zonk.
En toen de laatste boog verglipte
Tot allerlaatste zonnevonk,
En 't stervend ros' verglom en kil
En duister d' aarde lag, is stil
De weemoed in mijn ziel gegleden,
Om al 't geluk, om 't blije licht,
Dat daag'lijks rijst en daag'lijks zwicht;
Om 't broze heil van 't vluchtig Heden.
J. VREEKEN.
Clublocaal der Zeeuwsche Vereeniging Nijmegen
Waar d' assche van Algonde rust,
Daar ruischt Algonde's lied.
Wat aan zijn dichterziel ontsteeg,
Daald' in zijn groeve niet;
Maar leeft als leuze eindloos voort.
De Geuzenhymne klinkt
Uit Zeeuwschen mond, tot Zeelands leeuw
In 't diep der zeeën zinkt.
J. VREEKEN.
I. De 's Gravenpoldersche „Adam"
Het gezag van 's Gravenpolder
(Dicht bij Goes, zooals men weet)
Was zijn dienstmarsch aan het maken,
't Zonnetje scheen gloeiend heet.
Onze diender liep te denken
Aan hetgeen het leven biedt,
Aan zijn dorp, zijn huis, zijn kippen,
Aan den Raad, aan wat al niet.
Zwaar gevat in het prestige
Van het wettelijk gezag,
Liep de wachter door de velden
Op dien warmen zomerdag.
't Was geen donderslag, waardoor hij
In zijn peinzing werd gestoord,
Ook geen weggebleven schoolkind,
En geen diefstal, noch een moord.
In de verte, op een juinveld,
Stond een kerel, ongekleed.
„Bij den baard des burgemeesters,
Die persoon. die. overtreedt.
Al de 's Gravenpoldrianen
Loopen door dat naakt gevaar.
'k Zal hen redden. bij m'n zolen.
Had ik vast dat heerschap maar.
Maar de naakte burger holde
Als een haasje over 't land,
Transpireerend Hermandadje
Zat hem na, stok in de hand.
De niet bedekte voetzoel echter
Treedt dien scherpen grond niet graag.
Weldra greep de man der wet dus
Aan een ongekleede kraag.
Heel het dorp kan thans weer rustig
In de velden wandelen gaan.
„Adam", die den oerstaat wenschte,
Heeft zijn daagsche pak weer aan.
WILLEM TELL II.