ONS ZEELAND De Natuurschatten van Schouwen. 10 De Zilvermeeuw. In mijn artikel, voorkomende in ,,Ons Zeeland" van 7 Augustus j.k, dat de broedvogels van Schou- wens duinen overzichtelijk behandelt, worden ook enkele regels gewijd aan de zilvermeeuw. Neven- gaande afbeelding geeft me aanleiding, nog even op dezen vogel terug te komen. Ik hoor den lezer bij de beschouwing der fotogra fische opnamen van vogels al vragen: ,,Hoe krijgen ze toch die schuwe dieren op de gevoelige plaat? Zijn ze niet bang voor de camera? En hoe kan de fotograaf dicht genoeg bij komen, om den sluiter te doen werken, de op name te doen?" In deze drie vragen liggen nu juist de vele moeilijkheden, de bezwaren beslo ten, die deze sport voor de enkele men- schen, die er zich aan wijden, zoo groote bekoring ge ven. Met het klim mende getal van de moeilijkheden, de te leurstellingen en de mislukkingen, stijgt voor den vogel-foto graaf de waarde van het eindelijk, moei zaam verkregen succes. Ziehier, wat mijn dagboek vermeldt met betrekking tot de opname, die dit ar tikeltje illustreert: Eindelijk! Dit was de verzuchting, ja inderdaad de ver zuchting die ik slaakte, toen ik in den laten avond van den derden Juni 1916 in mijn donkere kamer alias kelder onder gedurig schommelen van den ontwikkelbak, op het kleine, 10 X 15 c.M. plaatje stond te turen en langzaam, heel langzaam-aan, de scherpe omlijning zag verschijnen van het vogelbeeld, waarop ik jarenlang geaasd had. Nooit volgde ik met meer spanning het ontwikkelen van eenig fotografisch beeld als dat van dezen vogel. Met stille verrukking zag ik zoo zoetjesaan het licht- gerande oog scherper afteekenen, daarna de forsche snavel, de vleugels en de zwartgetopte slagpennen. Met bijzondere zorg behandelde ik het plaatje verder, terwijl ik, uit vrees dat het aan mijn vingers mocht ontglippen, het eerder aan gruzelementen geknepen zou hebben, dan het te laten vallen. En eerst, toen ik mijn eersten afdruk gereed had, goed gespoeld en gedroogd, gevoelde ik me gerust. Mocht nu de plaat ook breken, ik kon dan toch een nieuw negatief maken. Met blijde voldoening noteerde ik in mijn lijstje van vogelopnamen: 3 Juni 1916: Zilvermeeuw. Duinen bij Haamstede. De lezer neme mij niet kwalijk, dat ik hier over een cnnoozel vogelnegatief spreek als ware het een zaak van het grootste gewicht. Immers, wat al tijd, moeite en ontbering had dit simpel stukje glas me gekost. Als soms de negatieven me weer door de vingers glijden, dan blijft dat van de zilvermeeuw een wijle daartusschen rusten. Dan kernen ze me weer in de gedachten, de uren, doorgebracht in een flapperend katoenen tentje boven op een duintop, of in een kuil in den grond. Dan zie ik me weer jagen, 's Zaterdags en op vacantiedagen, langs steile hellingen en gapende ravijnen, met verfomfaaid toi let, de oogen ver duisterd door het zweet. Ik herinner me de spanning wederom, waarmee ik het nest naderde, waarbij ik tevoren een hol ge maakt had, en ook de teleurstelling, waarmee ik in het al te vaak in het geroofde nest stond te kijken. Zaterdag 27 Mei 1916, in gezelschap zijnde van den zoon van den slotbewaarder, vond ik het bewuste nest met drie eieren, 't Lag ver van het strand; de kans, dat het geroofd zou worden, was gering. Even wel dreigde een niet minder groot gevaar vanaf de balustrade van den hoogen vuurtoren. Daar zwaai den de landweermannen den scepter en de duinvogels werden dit al te zeer gewaar. De heeren legden de reusachtige kijkers over de balustrade en zagen de vogels vooral de meeuwen in het golvende duin landschap als voor hun oogen op het nest zitten. En in hun vrije uren Mijn makker legde zijn hoofd vlak naast het nest op het zand en zei: „De kans is goed; van den toren af kunnen ze den vogel net niet zien. Dat kopje daar is een goede dekking." Den Vrijdagavond daarop, 2 Juni, bevonden we, dat de eieren er nog lagen. Drie meters er achter

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 10