ONS ZEELAND 13 FEUILLETON. GEEN GEWETEN Roman van REINHOLD ORTMANN. 3) „Laat mij met haar praten, beste vader! Er moest wel geen enkel edel gevoel in haar ziel zetelen, indien het mij niet gelukte, de juiste snaar te treffen." Onvriendelijk maakte de professor zich uit haar omarming los; maar hij vermeed het, Ingeborg aan te zien, terwijl hij met bijna ruw klinkende stem antwoordde: „Genoeg van die praatjes! Ik be merk, dat ik niet alleen je inzicht, doch ook je kinderliefde sterk over schat heb. Maar mijn geduld is uit geput en voor comedie-scènes ben ik te oud." Die woorden schenen hem toch te berouwen, toen hij zag, dat zij ineen kromp als onder een zwaren slag. Maar hij verzuimde toch de pijnigende uitwerking te verzwakken door haar een of ander vriendelijk woord toe te voegen. Met een beweging, die haar nog duidelijker moest doen be seffen, hoe diep hij zich door haar hou ding gekrenkt en beleedigd gevoelde, richtte hij zijn schreden naar het ven ster en toen hij na eenige oogenblik- ken zijn hoofd omkeerde, zag hij, dat Ingeborg niet meer in de kamer was. Hoofdstuk II. De weduwe van den raadsheer van Manstein woonde in een der voor naamste wijken der stad en in een der aanzienlijkste huizen. Maar de voor naamheid van dit huis eindigde reeds op de derde verdieping, terwijl men van daaruit nog een verdere, zeer on gemakkelijke trap moest beklimmen om de woning van deze dame te be reiken. De verhuurder had heel han dig weten partij te trekken van het feit, dat er altijd wel personen te vin den zijn, die den naam van een voor name straat graag op hun visiekaartje zien prijken en daarvoor gaarne de ongemakken van zulk een huurwo ning aanvaarden. De salon der van Mansteins vormde wel een heel scherpe tegenstelling met de verdere eenvoudige inrichting op de 4de étage. Het luxueuse ver trek was een schepping van Edith van Manstein en haar hooge, konink lijke gestalte, waarvan de edele vor men van klassieke schoonheid getuig den, paste volkomen in deze omge ving. Edith kon ongeveer 25 jaar zijn en ongetwijfeld mocht zij een zeer be koorlijke verschijning genoemd wor den. Zij had een groote voorliefde voor eenvoudige kleedij, hetgeen haar schoonheid nog meer tot haar recht deed komen en waarvan zij zich maar al te zeer bewust was. Tusschen haar en haar moeder was juist op het punt van kleeding een klein meeningsverschil ontstaan. De weduwe van den raadsheer, een dame van nauwelijks middelmatige grootte, wier klein persoontje naast de trot- sche figuur van haar dochter bijna in het niet zonk, scheen namelijk in het geheel niet tevreden met de keuze, die Edith uit verschillende op de tafel liggende stalen getroffen had. Zoolang de modiste aanwezig was, had zij al leen door eenige zachte opmerkingen getracht haar keuze ingang te doen vinden en telkens als haar dochter haar tamelijk kortaf geantwoord had, berustte zij in de keuze harer dochter met een vriendelijk: „Zooals je wilt, beste Edith." Zoodra de deur zich evenwel achter de modiste gesloten had, veranderde de goedhartige uit drukking op het gelaat der oude dame op opvallende wijze en zij sprak op geprikkelden toon: „Een armzaliger vod dan dit kon je je zeker niet uitzoeken? Dat zal wer kelijk een zeer passend toilet worden voor de bruid van een wereldberoem- den geleerde! Je maakt het den men- schen inderdaad gemakkelijk om hun aanleiding tot spotternijen te geven." „Ik heb een japon gekozen in over eenstemming met onze omstandighe den," antwoordde Edith met koele on verschilligheid, „Wie tenslotte neiging gevoelt met de armoede van een an der den spot te drijven, die heeft daar toe, wat ons betreft, zeker reeds vroe ger gelegenheid genoeg gevonden." „Onze armoede natuurlijk! Jouw lievelings-onderwerp, omdat je weet, hoe ondraaglijk het voor mij is, dat gehate woord te hooren. Het is al erg genoeg, dat wij niet altijd in staat wa ren voor de menschen te verbergen, hoe of het met ons gesteld was; nu is het toch waarachtig niet meer noo- dig ons als bedelaarsters aan te stellen en tot boosaardige praatjes aanleiding te geven. Je hebt gezien hoe de mo diste, die mij acht dagen geleden nog geen eenvoudige japon meer op cre- diet wilde leveren, haast niet vlug ge noeg met haar stalen kon komen op dagen, nadat ik haar van je verloving in kennis had gesteld. Er is geen en kele zaak in de stad, die het zich niet tot een bijzondere eer zou rekenen voor ons te werken." „Om dan op den dag na mijn hu welijk den professor een ellenlange rekening voor te leggen. Gelooft u werkelijk, moeder, dat ik terwille van een japon gevaar zou willen loopen, direct al in een scheeve verhouding tot den professor te komen staan? Daar mijn zeer eenvoudige toiletten hem niet belet hebben mij zijn gene genheid te toonen, zal mijn verloofde voorloopig wel niet van mij eischen, dat ik om zijnentwille schitterende toiletjes draag. Alle andere menschen echter zijn mij totaal onverschillig." „Nu ja, het is waar dat je zoo dol verliefd op hem bent geworden, dat je voor niets anders oog meer hebt, dan voor hem," antwoordde mevrouw van Manstein spottend en haar eerst zoo zachte stem had nu een bijzonder onaangenamen, honenden klank. „Ik hoop dat deze overdreven hartstocht je niet voor altijd zal verhinderen ook eenige notitie van je oude moeder te nemen." Edith leunde achterover op de sofa en greep naar een boek. „Het oude liedje! U moest nu toch eindelijk eens ophouden dat onder werp aan te roeren, moeder; want u zult toch wel begrepen hebben, hoe weinig indruk het op me maakt." Mevrouw van Manstein scheen een scherp antwoord op deze allesbehalve vriendelijke verzekering op de tong te hebben; maar nog voor zij iets kon zeggen, werd er buiten gebeld en haar door eerwaardig wit haar omgeven gelaat nam met verrassende snelheid weer een uitdrukking van hemelsche goedheid aan. „De professor!" sprak zij gejaagd. „En ik heb me nog niet eens verkleed. Mijn beste kanten muts mag ik toch zeker wel* opzetten. Het zal voor jou wel geen bezwaar zijn een paar mi nuten met hem alleen te blijven," voegde zij er spottend aan toe. Maar hij die kwam, was niet de pro fessor. Het kleine, ontsteld uitziende dienstmeisje, dat een oogenblik later haar hoofd door de deur naar binnen stak, overhandigde mevrouw van Manstein evenwel een visitekaartje, waarop de naam de oude dame klaar blijkelijk in allesbehalve vriendelijke stemming bracht. „Doctor Siegmund Artois...." las zij, naar haar dochter gewend, met gedempte stem. „Dat komt nu ook buitengewoon gelegen. Daaraan kun je nu weer zien, welk een onaange naamheden dergelijke dwaze jeugd vriendschapsbanden iemand kunnen bezorgen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 13