't Schavotje der lezers
ONS ZEELAND
15
,,0," zegt Mina bot, met-begrijpend wat zij mis
daan heeft.
Zij licht de schalen uit den bak, plant ze met for-
schen slag op de porceleinen plaatjes, smijt lepels en
vorken schots en scheef over de tafel, en stoot onder-
tusschen twee kristallen vingerkommen om, waarvan
er een breekt.
Nonchalant veegt ze in één handbeweging de scher
ven bij elkaar en werpt ze in een punt van het blauw
geruite schort.
Met oogen, groot van verbazing, zit de familie dit
onwezenlijk tooneel aan te staren.
Voordat mevrouw één woord kan uitbrengen, is ze
al bij de deur, waar ze den leegen dienbak in een
hoek smakt en tegelijk met een der scherpe kanten
daarvan een winkelhaak in 't gebloemde behang
scheurt. Dan draait ze zich om, en zegt met zware
stem bijna dreigend:
,,Van aevend gae 'k uut."
,,Wat zeg je?" vraagt mevrouw, die weer langzamer
hand tot zich zelf komt.
„Da'k uutgae, vanaevend," snauwt nu de dragonder
in de richting van mevrouw, die zich met een fijn kanten
zakdoekje het ,,beperelde" voorhoofd afveegt.
Mevrouw staat perplex.
„Onbeschaamd varken," sist het van tusschen haar
saamgeknepen lippen, en dan, gedecideerd: ,,Je gaat
niet uit, vanavond!"
,,Ak mie Aogdag nie uutmagge, besturreve ik ut!"
grient dan plotseling de meid, en weg is ze, slaat met
nijdigen ruk de deur in het slot, zoodat de glazen
op het buffet staan te trillen.
In de kamer is een oogenblik stilte.
„Quelle horreur!" snikt mevrouw in het tot een
prop saamgeknepen zakdoekje, en dan, zich verman
nend: Ik houd dat beest geen oogenblik meer in huis!"
„Kom, kom," sust meneer, meer practisch aangelegd
hij denkt aan den pas gegeven huurpenning „het
valt misschien wel mee."
Dan, een der traditioneele scènes vreezend, ver
bergt hij zich achter zijn krant.
Maar mevrouw is te veel van streek om zelfs maar
aan een scène te kunnen denken. Zij kan niet eens
flauw vallen en staart somber voor zich uit.
De kinderen zitten elkaar met nauw-bedwongen
glimlach aan te kijken, een aardige afwisseling in het
eentonige, aan banden gelegde familieleven: de bru
tale meid; ma, die er niet tegen op kan; pa, die niets
durft te zeggen!
In de keuken jankt de meid, in de overtuiging, dat
ze die „stadsche daeme" wel gauw klein zal krijgen,
al haar overmoed uit in den galm van: „Aan den oever
van een snellen vliet.
Mina gaat toch; 's avonds komt ze, „mooi angedae"
in al haar waardigheid van versch gesteven muts,
blauw fluweelen doek en „al d'r goud an", de kamer
binnenzeilen. Van uit de achterkamer roept ze in de
richting van mevrouw, die in den salon een roman
zit te lezen:
„Hei je gin booschappe?"
Mevrouw verwaardigt zich niet, op deze nieuwe on
beschaamdheid in te gaan, en zegt met vlakke stem:
„Ik heb je gezegd, dat je niet uitgaat, vanavond."
„Wou 't nie!" is het antwoord en weg is ze.
Op de straat duikt een tweede witte muts op:
„Ai mè mensche Laura, bin jie 't?"
Ja, 't is Laura en genoeglijk keuvelend trekken ze
stadwaarts, om hun vrijers op te scharrelen om in
,,'t Slot" te gaan dansen en glaasjes „roode liefde"
te drinken.
's Nachts om één uur wordt mevrouw wakker door
een gefluister onder haar raam. Verschrikt wekt ze
haar echtvriend en samen sluipen zij in den erker.
In de mooie gebeeldhouwde bank in den voortuin
zien zij in het duister twee figuren.
Zij luisteren. Eerst wat onverstaanbare klanken,
dan plotseling:
„Mina?"
„Chiel?"
„Ma'k j'is kosse?"
„Mo'je nie vraege, mo'je doëe!"
Mevrouw valt bij deze onkuische woorden in een
flauwte. Haar echtgenoot draagt haar behoedzaam
in bed en brengt haar na veel moeite bij.
Samen bespreken zij 't geval:
„Die meid moet de deur uit," zegt meneer.
Maar mevrouw, die meer van drastische maatregelen
houdt, zegt op gedecideerden toon:
„Ze komt niet meer in huis."
Meneer zwijgt.
Maar als Mina na een teeder afscheid van haar
beminde om half drie aan de bel staat te ringelen
(,,'k snokte 'n d'r biena uut weet je," zooals ze den
volgenden avond ,toen het weer „Aogdag" was, aan
een vriendin verklaarde)besluit mevrouw ten einde
raad, om ze toch maar open te doen, en haar een
welverdiende reprimande te geven.
Maar ook deze blijft uit, want als mevrouw den
•volgenden morgen beneden komt, staat er tusschen
de wanorde van de ontbijttafel een doos met wafels,
een tractatie van Mina, die dolgraag met de familie
in vrede wil leven, als ze alleen „mie Aogdag mer
uut mag", want dat doet ze toch, al zou het haar
de betrekking kosten.
BAES PEELAND.
L. d. v. S. zendt ons een ingezonden schrijven naar
aanleiding van „Dansen" van „De Vrouw aan het
Woord" in „Ons Zeeland" van 18 September.
Hij merkt op, dat het niet verstandig is, de oude
Zeeuwsche dansen terug te verlangen.
„Dansen," zoo schrijft de inzender, „moet een uiting
van het innerlijke leven zijn. Toen de Zeeuwsche dan
sen gedanst werden, waren de menschen minder ge
compliceerd dan thans. In den tegenwoordigen tijd
uit de mensch zich evengoed als weleer in zijn dans.
Dat hij het anders doet, is begrijpelijk en goed. Het
zou bijna onnatuurlijk zijn, als de mensch van vandaag
zich in vermaak bewoog als zijn voorvaderen deden."