Zwemmer. 8 ONS ZEELAND een vogel op het nest gefotografeerd worden, natuur lijk een groote stern. De camera werd op een nest ingesteld, een lang touw aan den sluiter bevestigd en ondergeteekende, bij het andere uiteinde van het koord, een zestal meters van het nest af, onder een dikke laag melde- en malvaplanten bedolven. Amice ging naar den versten hoek van de hil, een vijftigtal meters ver en zou door gefluit doen weten, dat de bedoelde vogel, die hij zien kon, op het nest zat. Mijn positie was nu juist niet benijdenswaard. Ik lag te hijgen en te puffen onder den last van kwalijk riekend onkruid. Het zand van de wortels suizelde me in nek en haren en een gekriebel in mijn oor deed me griezelen bij de gedachte aan mieren, oorwurmen en dergelijk onguur tuig. Ik verdroeg dit alles kor daat, moest er toch wat voor over hebben. Eindelijk klonk vanuit de verte het verwachte ge fluit. Een ruk aan het touw een kokmeeuw vlak bij, die er op was gaan staan, ging van schrik met de wonderlijkste buitelingen de lucht in en m'n eerste groote stern was gekiekt. Enkele weken later bracht ik 's Vrijdagsavonds m'n katoenen tent op de hil, om vandaaruit Zaterdags daarop kieken te nemen. Gedurende den nacht konden dan de vogels met het groene, flapperende ding ver trouwd worden. Doch 's Zaterdags kon er wegens storm- en regenvlagen niets van kieken komen. Dan moest het tusschen de buien door 's Zondags maar. Bij mijn komst op het eiland wapperde m'n doekje als een wimpel door de lucht, 't Zat nog aan één punt vast. 't Was gauw weer in orde gemaakt, net gauw genoeg om z'n bedenkelijke beschutting te Een knaap. Hij komt op d' oever toegetreden en buigt de willige pluimen zacht vaneen Dan, even aarz'lend, ziet hij rond zich heen, en bloost om 't blanke naakt van lijf en leden. Stil en geheimvol klokt en lokt beneden zijn ernstig, broos gelaat, teeder besneên, de golving, zondoorklaard. - En al meteen is hij het milde water in gegleden. Hij wendt en keert met vluggelingsche slagen, en uit zijn rooden mond, bij zotte vlagen, rumoert een blije schater, hel en straf!.... Tot, plots, hij recht rijst, en met starende oogen neerscbouwt op 't water door zijn drift bewogen. Een vracht van paarlen druipt zijn schouders af. JAN H. EEKHOUT. kunnen genieten tegen een helsche onweersbui, die losbrak, met striemenden regen en kletterende hagel- steenen. Ik ving de heele bui op aan m'n rechterzijde, zooals ik daar neergehurkt zat, terwijl ik om de zoo veel seconden getracteerd werd op een slag in mijn gezicht van het flapperende, kletsnatte doek. Ik was er zeer gelaten onder: voor m'n verrukte blikken zaten honderden vogels stijf op de nesten. Toen de bui over was, haalde ik de camera uit de tasch en belichtte achter elkaar zes platen. Toen pakte ik de spullen in en joeg de boot met forsche stooten naar de hoeve. Ik moet er in m'n vagebonden-toilet potsierlijk uit gezien hebben, althans ik werd braaf uitgelachen. De pachter zei: „Zoon doekje is niets waard, koop een groote kist en zet die op d'n hil; dan kun je van daaruit je kieken maken!" Zoc deed ik dan ook en ik heb er pleizier van gehad. Heele Zaterdagen heb ik er in doorgebracht en niet gerust vóór ik de vogels in alle mogelijke levensuitingen, die ik door de reten van de kist waar nam, op de gevoelige plaat vereeuwigd had: zittend op, staande naast het nest, bij de jongen, wandelend met deze en ook in hun interessante extase-houding, die het paartje aanneemt, wanneer het aan buiten gewone opwinding hetzij van aangenamen of on- aangenamen aard ten prooi is. Zooals ik in mijn eerste artikel schreef, zijn al deze uitingen uitvoeriger beschreven en van meer afbeeldingen vergezeld in m'n beekje: „Vogel-Idyllen", „Ranke Wieken", uitgave W. L. en J. Brusse te Rotterdam. Noordgouwe. J. VIJVERBERG. het komt me voor, dat de Noord-Brabanders, die de uitdrukking bezigen: „Eest ete zegge ze in Oist'rout", ncoit een vcet in onze provincie hebben gezet. Hadden zij dat wel, dan zouden ze de prestaties der inwoners van het dorp Oosterhout niet zoo hoog aanslaan en ons gewest bij hun gezegde betrekken. De Oosterhouter moge zijn portie eten staan voordat hij aan het werk gaat, de echte Zeeuw staat een prakje, waar het Oos- terhoutsche niet aan kan tippen. En dat is gelukkig, want we zouden ncoit zulk een groot volk geworden zijn, als we met de gedekte tafel geen raad geweten hadden. Men zoekt de oorzaken van onze capaci teiten, de basis van onze grootsche werken, wel elders, ik weet het, maar dat is foutief, de bakermand onzer glorie stond op tafel. Brengen wij Zeeuwen ooit iets groots tot stand, als

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 8