ONS ZEELAND 15 F11UI1 J.ILK GEEN GEWETEN Roman van REINHOLD ORTMANN. 5) „En toen de brief mij onlangs toe vallig in handen kwam wel, toen vond ik het toch maar beter hem niet te verbranden. Wij kunnen im mers nooit met zekerheid vooruit zeggen, welke beteekenis zelfs een nietig voorwerp onder bepaalde om standigheden voor de vorming van ons bestaan kan krijgen." ,,Dat wil zeggen: deze brief moet mij in jouw macht brengen niet waar? Het geheim, dat jij in je bezit hebt, moet mij tot je slavin maken?" Doctor Artois trok zijn schouders op en glimlachte. „Je hebt vandaag een bijzondere voorliefde voor sterke uitdrukkingen, beste Edith! Aangenomen zelfs, dat ik werkelijk de bedoeling had het een of ander gebruik van den brief te ma ken wat zou het je ten slotte voor schade kunnen berokkenen! Is de liefde van je professor van zulk een oppervlakkigen aard, dat zij deze proef niet zou kunnen doorstaan?" „Hij mag daarvan nooit iets te we ten komen nooit! En jij moet mij den brief teruggeven, Siegmund vandaag nog moet je het doen! Eisch daarvoor als prijs van mij wat je wil maar zeg niet neen!" „Het spijt mij zeer, dat ik je dezen kleinen dienst niet kan bewijzen. Maar wanneer wij nu voor altijd af scheid van elkander moeten nemen, zou ik toch gaarne eenige kleine sou venirs willen bewaren aan den ge lukkigen tijd, gedurende welken ik dacht dat ik door jou bemind werd. En juist het kostbaarste van al mijn reliquien zou onder geen enkele voor waarde te koop zijn." Buiten klonk de bel en Edith sprong hevig verschrikt op. „De professor! Hij wilde om de zen tijd komen. En ons huis heeft maar een enkelen uitgang. Wat moet ik hem zeggen, als hij jou hier aantreft?" De doctor haalde onverschillig de schouders op. „Hoe zou ik je op dit punt iets kunnen voorschrijven, beste Edith? Ik zou misschien voorstellen mij voor een dameskleermaker of een schoen maker te laten doorgaan, als ik niet vreesde, dat professor Wallroth zijn voormaligen leerling in mij zou terug- kennen. Maar misschien kun je me in de keuken verbergen of in de slaap kamer. Dat zou onder bepaalde om standigheden een interessant klucht spel kunnen worden." Zij had klaarblijkelijk een zwaren inwendigen strijd gevoerd; maar die was reeds ten einde, nog vóór Artois zijn spottende woorden had uitgespro ken. „Blijf!" beval zij kortaf, terwijl zij haar hoofd ophief en zich trotsch op richtte. „Ik zal trachten te doen, wat jij van mij verlangt." En het volgende oogenblik maakte zij zelf de deur open om haar ver loofde reeds op den drempel te be groeten. Hoofdstuk III. Een kleine wolk van onaangename verrassing vertoonde zich op profes sor Wallroths gelaat, toen hij den vreemden jongen man in den salon van mevrouw van Manstein in het oog kreeg. Maar hij bezat als man van de wereld te goede manieren, om zijn bevreemding door woord of ge baar te laten blijken. Hij kuste rid derlijk de hand van zijn verloofde en wierp haar een vragenden blik toe, nadat hij de eerbiedige buiging van den doctor met een vriendelijken hoofdknik had beantwoord. Met een ongedwongen glimlach, die na de opwinding van het laatste kwar tier van een bewonderenswaardige zelfbeheersching getuigde, zei Edith: „Moet ik de heeren eerst aan el kander voorstellen? Zou de meester zich zijn leerling niet meer weten te herinneren?" Professor Wallroth trachtte zijn verlegenheid achter een zeer beleefde gelaatsuitdrukking te verbergen. De ander kwam hem te hulp. „Doctor Siegmund Artois!" zeide hij, wederom met een diepe buiging. „Ik had gedurende een reeks van ja ren het buitengewone voorrecht uw colleges te kunnen volgen, professor!" Met die innemende vriendelijkheid, die hem in gezelschap eigen was, reikte de professor hem de hand. „Ik herinner mij u zeer goed, waar de doctor. En ik verheug mij, u weer eens te ontmoeten. Naar ik hoop bent u onze wetenschap trouw gebleven?" „Ja, professor! Maar ik zou er haast aan toe willen voegen: helaas! Want ik vrees, dat ik niet onder uw geluk kigste jongeren gerangschikt kan wor den." „Doctor Artois is een speelkame raad uit onze jeugd," mengde Edith zich onbevangen in het gesprek. „Wij waren vele jaren lang buurkinderen en goede kameraden. Je bent hoop ik niet boos op mij, dat ik onze ver loving voor hem niet geheim gehou den heb." „Nu ik dit heuglijke nieuws zoo juist bij monde van uw verloofde heb vernomen, zult u mij stellig toestaan, professor, u mijn oprechte gelukwen- schen aan te bieden." Wederom volgde een levendig han- dendrukken en toen doctor Artois zich bescheiden wilde terugtrekken, kon de professor als beleefd man niet anders doen, dan hem nog voor eenige oogenblikken het genoegen van zijn gezelschap te verzoeken. Hij had waarschijnlijk verwacht, dat de jonge man de uitnoodiging zou beschouwen als een beleefdheidsphrase, hetgeen ze ook in werkelijkheid was; maar de doctor gaf zonder aarzelen gevolg aan de vriendelijke invitatie en hij ge droeg zich zoo onbevangen als iemand, die zich op oude vriendschapsrechten mag beroepen. Dat hij Edith vaker dan misschien strikt noodzakelijk was, met het vertrouwelijke „je" aansprak, scheen den professor oogenschijnlijk onaangenaam te stemmen, hoezeer hij zich ook moeite gaf zulks te verber gen. Edith wierp achter zijn rug dan ook herhaaldelijk smeekende blikken op Artois, zonder dat deze de stomme bede in haar oogen scheen te willen begrijpen. Het gesprek kwam op den tegen- woordigen werkkring van den doctor en op zijn plannen voor de naaste toe komst. Duidelijker nog dan eerst, ver toonde zich het kleine wolkje op het gelaat van den professor, toen hij vernam, dat de jeugdmakker van zijn verloofde voor goed in de hoofdstad dacht te blijven en zijn gezicht ver helderde niet, toen Edith achter zijn stoel ging staan en met een ongewoon zachten klank in haar aangename stem zeide: „Siegmund wil de academische rich ting kiezen. En jij zult hem een beetje onder je hoede nemen, niet waar? On der jouw machtige bescherming zal hij stellig menige moeilijkheid gemakke lijker overwinnen." „Het zal mij genoegen doen, je vriend van nut te kunnen zijn," ant woordde hij ontwijkend, „maar je doet me te veel eer aan, als je denkt, dat mijn bescherming van zulk een groote waarde is. Indien ik werkelijk de macht bezat, die jij mij schijnt toe te kennen, dan zou ik die stellig reeds ten gunste van mijn wakkeren assis tent Düringhoffen hebben aangewend, dien ik van harte een schitterende loopbaan toewensch."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 13