ONS ZEELAND
7
Vaste verkeerieng, der ad ze nie van trug, en of
d'r moeder, die haar dochter graag goed getrouwd
zou zien ook al zei: „Kiek noe is nè Laura van Janna
en Piet, die mie den stadschen dokter van Krunigge
'etrouwd is, die ad jie ok kunne kriegel" haar ant
woord was altijd onveranderd: ,,'k mo d'r gin a," waar
op de moeder ontmoedigd en niet begrijpend op ver
ongelijkten toon de verzuchting slaakte: „Kunne
trouwe en nie wille, weet je!"
Op een goeien nacht, toen ze met haar buurjongen
Piet naar de Goesche kermis was geweest en ze na
een wilden nacht uitgeput per motorfiets langs de land
wegen huiswaarts tuften, kwam ze een ander stel
nachtvlinders en violetflodders tegen, die Piet juist
in de flank en vervolgens in een drabbige sloot reed.
't Zou allemaal nog goed afgeloopen zijn, wanneer
de stramme dorpsveldwachter er niet achter was ge
komen. De veldwachter, die 64 jaar oud was en op
het rustige dorp nooit in de gelegenheid was geweest
iets „voor" te brengen, greep deze kans, om nog voor
zijn pensioenaanvrage carrière te maken, gretig aan,
en bracht de zaak voor het kantongerecht, wegens het
(opzettelijk!) in gevaar brengen van de verkeers
veiligheid.
En vinden wij Coeba met haar wekelijkschen vrijer
(de kerel bofte, want hij had het record van één week
cndertusschen geslagen) op een zomermorgen voor
het kantongerecht.
Stoffig, dompig lokaal, waar de verschoten ambts-
kleeding van den bode een effect maakt evenredig aan
zijn ingebeeld waardigheidsbesef.
Achter de vaalgroen bespannen tafel Kantonrechter,
Ambtenaar O. M. en Griffier, in hun smister-zwarte
toga's als marionetten in een schimmenspel.
Beklaagde wordt binnengeleid, gevolgd door een
snaterende bende getuigen.
't Gewone recept: Pieter Jacobus Vermeer, geboren
enz., beklaagd terzake vanenz.
Plechtige stilte en verwezen gezichten van geïnte
resseerden. Charge: veldwachter, aangereden stel; dé
charge, 2 vaders, 2 moeders, 3 opoe's, een manke buur
vrouw en de scheeve man uit het melkwinkeltje op
den hoek.
Ongevraagd, verward en gedetailleerd relaas van
't gebeurde van alle getuigen.
Kantonrechter verzoekt stilte. Vermaalt dan mum
melend het eentonige gerechtelijk menu en eindigt de
eedsformule met het „God almachtig".
„God allemachtig!" dreunt het getuigenkoor.
„Nee," zegt de kantonrechter barsch en hij verheft
zich een weinig uit zijn zetel: „God almachtig".
„God allemachtig," davert nu het koor, niet be
grijpend.
Kantonrechter zucht ontmoedigd:
„Als ds. Kersten er maar niet achter komt...."
De ambtenaar met het spits vogelgezicht uit de
zwarte toga, precies een kraai, bitst iets tegen een
der getuigen, wat goedmoedig wordt geslikt.
Getuige Adriaan Cornelis Pieke, kortweg Arjaen,
staat op bevel van den kantonrechter onwillig op,
schuift op zijn sokken argwanend een enkele stap in
de richting van de weledelgestrengen.
„Dichterbij," waaierhandt met gelige knokkels de
kantonrechter, die een beetje hardhoorend blijkt te
zijn.
Een stapje.
Na de gewone formaliteiten:
„U bevond zich op Vrijdag 13 Augustus j.l. 's nachts
ten drie ure op den Krommenisserweg waar u werd
aangereden door.
Arjaen, onwillig schouderschokkend:
„Wel neennik!"
De kantonrechter kijkt verwonderd.
„Was u daar niet?"
„Wel neennik," komt weer de jonge man.
„Maar 't staat toch op de dagvaarding," zegt de
kantonrechter, met zijn bijziende oogen knippend bo
ven het vodje verkreukeld papier.
,,'k Bin d'r glad nie 'ewist," houdt Arjaen vol.
Norsch staat hij met imbeciel gezicht strak voor
zich te staren.
„Bedenk!" de stem van den kantonrechter valt
in bijbeltoon, profetenarm gebaart trillend in besef
van eigen waardigheid, „bedenk, dat u onder eede
wordt gehoord!"
„Mè ak d'r noe nie 'ewist bin," komt Arjaen hals
starrig.
De kantonrechter veert in oplaaiende woede, bij 't
denkbeeld voor den gek te worden gehouden door
zoo'n bcerenlummel, half uit zijn zetel:
„Veldwachter, wat beteekent dat? Pleegt hier een
getuige meineed?"
,,'k Zou 't nie dienke," komt bot de veldwachter,
„mer ie is t'er nie 'ewist, want 't was zun broer die
angereë is, en die 'eet ok Arjaen Curnelis, weet je,
nè zun arre grotvaeder en zun broer leit op bedde
mie kiespiene en toen docht ik zo in me zellevers: „wè,
as den in nie kan, dan mot den arre mer, 't komt
overin uut, wan ze heete krek eender en das even-
veuls goed, wan 'k bin d'r toch vor uut bedde gemotte,
weet je, enne
„Genoeg!" zegt de ijskoude stem van den kanton
rechter en dan: „De zaak wordt tot de volgende zit
ting verdaagd."
In 'n oogenblik licht goedmoedige vroolijkheid op
alle gezichten van beide partijen.
„Ze vinde 't allank a wir goed," en met veel klom-
penlawaai trekken charge en décharge, de vrouwe
lijke tegenstanders innig gearmd, de bedompte zaal
uit, om „in stee terretjes te gen ete", wan ze binne
toch nie vor niks ier gekomme, weet je, en percessen
da binne zukke oarige dienge....
In de rechtszaal kucht de kantonrechter zijn ver
legenheid met het geval uit.
En de veldwachter, ontmoedigd door zijn eerste fa
len, besluit cm toch maar eerder pensioen aan te
vragen.
BAES PEELAND.
Krunigge, 7 Mert 1926.