ONS ZEELAND 14 achter den rug, hoewel het een on mogelijkheid geweest zou zijn volgens haar uiterlijk te bepalen, of zij vijf-en- twintig of vijf-en-dertig jaar telde. Zij had een kleine, sierlijke gestalte, zonder het minste spoor van een oude vrijster, doch ook zonder de opge wekte frischheid der jeugd. En op het gebied van schoonheid bezat zij in haar uiterlijke verschijning niets dan het donkere oogenpaar, dat met een bijzonder eigenaardige glans in het smalle, bleeke gezichtje schitterde en dat alleen reeds voldoende was, haar overigens zoo onbeduidende persoon lijkheid iets aantrekkelijks en lieftal ligs te verleenen. Met lichtgebogen hoofd had zij een oogenblik de stotterende, onsamen hangende woorden van Düringhoffen aangehoord; dan echter, toen hij zoo onhandig mogelijk met de hoofdzaak kwam opdagen en haar om een lee ning van vijftien daalders op korten termijn had verzocht, keek zij hem plotseling zoo verbaasd en openhar tig aan, dat hij oogenblikkelijk ver stomde als een schooljongen, die op een leugen is betrapt. Waarom doet u zooveel moeite, mij een onwaarheid te zeggen, mijn heer Düringhoffen"? vroeg zij zacht jes. „Ik weet heel goed, dat u mij nooit de eer zult bewijzen, zulk een vriendschapsdienst van mij te ver langen." Hij bloosde als een jong meisje en stamelde eenige woorden, waarvan hij de beteekenis waarschijnlijk zelf niet begreep. „Ik weet, dat mijn vader bij u is geweest," vervolgde zij met haar rus tige zachte stem, „en ik ken hem goed genoeg om te weten, dat hij u ver zocht heeft, dit geld aan mij te vra- gen." „En als dat nu werkelijk eens het geval was, juffrouw Meieen, dan kunt ge er toch zeker van zijn, dat uw edel moedige vader het slechts bestemd heeft voor een daad van oprechte naastenliefde. Een geheele familie kan daarmee van den ondergang wor den gered." Heieen knikte, maar een diepe zucht ontsnapte haar. „Ik weet wel, dat hij het niet voor zichzelf noodig heeft; want zijn pijp uitgezonderd, heeft hij uit spaarzaam heid afstand gedaan van alle kleine genoegens, sedert hij deze betrekking bekleedt. En ik denk er ook niet aan, het geld te weigeren. Wie echter zal ons helpen, als wij ons eens in zulk een toestand zullen bevinden?" ,,U, juffrouw Heieen?" riep hij ont steld uit. „Och, wat een onmogelijk idéé!" „Niet zoo onmogelijk, als u wel denkt! Onze omstandigheden zijn met schrikbarende snelheid verslechterd sinds den dag, waarop mijn vader deze noodlottige functie aanvaardde. Reeds ontbreekt het vaak aan het allernood zakelijkste en mijn moeder klaagt, dat zij voor de eerste maal sinds dertig jaar bij de leveranciers schulden heeft moeten maken. Daarbij komt nog, dat vaders practijk van week tot week vermindert. De advocaten beklagen zich over zijn nalatigheid en mijnheer Tobias, de eigenaar van een groot wo ningbureau, die zulk een goede klant is, geeft geen opdrachten meer, sedert vader hem op zekeren dag bijna bui ten de deur gezet heeft. Het was een groot ongeluk, dat men juist dit harde ambt voor den zachtzinnigsten en den meest medelijdenden man ter wereld moest bestemmen." „Maar dat is verschrikkelijk, dat mag onmogelijk zoo langer duren! Va der Leopard moet zijn medelijden opzij zetten, wanneer het voor hem en de zijnen zulke verderfelijke gevolgen heeft." Met een weemoedigen glimlach schudde Heieen het hoofd. „Hij heeft zich dat al wel honderd maal voorgenomen, als mijn moeder hem verwijten maakte; maar hij kan niet handelen tegen zijn natuur in en ten slotte zouden wij hem toch ook niet anders wenschen dan hij werke lijk is. Als ik maar in staat was zoo veel te verdienen, dat hij den drang van zijn goed hart kon volgen, zon der zichzelf daarbij te gronde te rich ten! Ik zou nog wel draag een be trekking voor de avonduren willen aannemen, als ik er maar een kon vinden." „Neen, neen, dat zult ge niet doen!' protesteerde Düringhoffen met groote beslistheid. „U ziet er bovendien al bleek en overwerkt genoeg uit. Er moet een anderen uitweg gevonden worden. Uw vader meende straks, dat ik voor deze mooie kamer veel te weinig huur betaalde en na rijp over leg ben ik tot de overtuiging gekomen, dat hij gelijk heeft. Wanneer ik mij op ander gebied een beetje inkrimp, dan Thans was de beurt aan Heieen om te blozen. Met een smeekend gebaar hief zij haar hand omhoog en viel hem in de rede. „Neemt mijn vader tot zulke mid delen reeds zijn toevlucht?" vroeg zij en haar stem beefde. „Maar dat moogt u natuurlijk niet als ernst opvatten. Het zou vreeselijk zijn, als u zoudt kunnen gelooven, dat wij u wilden uitbuiten." „Maar wie spreekt er dan van uit buiten! Ergens anders zou men mij waarschijnlijk in het geheel niet toe staan, mijn scheikunde proeven te ver richten en er is niets natuurlijker, dan dat ik. „Neen, nooit," viel zij hem bijna hef tig in de rede. „U mag niet zoo spre ken, want dan doet u mij verdriet. Ik weet heel goed, dat uw gezondheid er danig onder lijdt door uw ruste- loozen arbeid en uw kommervolle le venswijze! Ik zou nooit den moed ge had hebben u er over te spreken, maar aangezien de omstandigheden het nu eenmaal gewild hebben, zou ik u toch willen zeggen, dat.... dat.... Zij had zichtbaar al haar dapper heid bijeengeraapt, maar deze bleek nu toch niet voldoende te zijn; want zij verstomde plotseling en sloeg in groote verwarring de oogen neer. „Nu, juffrouw Heieen?" vroeg Dü ringhoffen hartelijk, „wat zoudt u me dan graag willen zeggen? Indien het een berisping is, zegt u het mij dan maar gerust. Zijn wij dan geen oude vrienden?" Haar donkere oogen vestigden zich weer op zijn gelaat en een vochtig waas, dat ze zonderling verheerlijkte, vertoonde zich voor zijn verbaasde blikken. „U zondigt tegen uzelf, mijn heer Düringhoffen, wanneer u voort gaat op deze wijze te leven. Het is immers onmogelijk, dat men gezond kan blijven, indien men zooals u noch ontspanning, nóch verstrooiing kent en als men zich bij den meest inge spannen arbeid slechter voedt dan een bedelaar." De jonge chemiker glimlachte. „Uw bezorgdheid zou mij verlegen kunnen maken, juffrouw Heieen; maar zij is goddank ongegrond. Ik ben krachtig genoeg om het zonder scha delijke gevolgen een paar moeilijke jaren vol te houden. Wanneer men zoo weinig eischen aan het leven stelt als ik, kan men zich ook in beperkte omstandigheden heel behaaglijk ge voelen." „Dat is nu juist de kwestie, dat u zoo weinig eischend bent," hield het jonge meisje vol. „Ik vrees, dat u op zekeren dag tot uw eigen nadeel zult ondervinden, dat u buiten al uw wer ken en studeeren verzuimd hebt, wat men zich later nooit meer verwerven kan." „Wat bent u ernstig en verstandig, juffrouw Heieen! Hebt u in uw tegen- wcordigen werkkring al deze levens wijsheid verzameld?' „Misschien wel! Maar u beschouwt het als ongepast en onvrouwelijk, het geen ik daar zei, nietwaar?" (Wordt vervolgd).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 14