De Natuurschatten van Schouwen. ONS ZEELAND 11 Walcheren, die zich bewust is: de gemeente. c'est moi, en die het vertikte zijn stem te geven voor een lantaarn, bestemd voor een plaats waar hij (dat is de gemeente) nooit na zonsondergang kwam. Een roemloozen dood zou gestorven zijn de wethouder van een der Zuid-Bevelandsche gemeenten, die een broertje dood had aan alles wat op waterleiding leek en die, dank zij het groot aantal huizen, welke hij de zijne kon noemen, en de macht die zij hem ver zekerden, gedaan wist te krijgen, dat de geheele raad op de wijze van ,,Weg met de sociale, leve Willemien" zong: ,,,,Weg met de waterleiding, leve onze regen put". Een school voor gemeenteraadsleden zou ons van het laatste beetje vroolijkheid beroven. Nooit zouden we nog de vuist op tafel hooren neervallen van hem, die door den Voorzitter getroefd pleegt te worden, nooit weer zouden we na een stemming over een voor stel de vraag vernemen, die fluisterend gesteld wordt tot den fractiegenoot: „waar ging het om?", en het raadslid dat het ontworpen abattoir een vloek der ge meenschap noemde, omdat hij reeds twaalf jaren ach tereen iederen Zondagavond een kaartje legde bij zijn buurman, den slager, in wiens kraam geen abattoir te pas kwam, zou nog slechts te vinden zijn in het panopticum, temidden van andere curiositeiten. En in de plaats daarvan zouden zich op de kussens zetelen de zelfbewuste oud-leerlingen van het „insti tuut tot opleiding van edelachtbare leden van den gemeenteraad", mannen met het eindrapport, zwart van zessen, zevens en achten, in den binnenzak, poli tici, die ieder woordje op de schaal van hun vernuft en inzicht zouden wegen. Het zou een zeer saaie verzameling worden, te meer daar ons volk aan bezitters van eind-diploma's met de mooiste cijfers de voorkeur zou geven. Dit overwegende, kom ik tot de conclusie, dat de Amsterdammers, die het voornemen koesteren een cursus voor raadsleden te organiseeren, op hun be sluit dienen terug te komen. En zoo niet welnu zij gaan dan rustig hun gang! maar wij zullen in onze provincie dit voorbeeld niet volgen, wij stellen geen prijs op gediplomeerde vroede vaderen, zelfs niet al hebben zij voor alle vakken 9 of 10 behaald bij het eind-examen. Wij geven de voor keur aan hen, die geboren leden van den raad zijn of denken te zijn, wij houden van den humor en des noods van de vuist, die de ruiten kan doen trillen. Wij Zeeuwen hebben van tijd tot tijd recht op een slippertje op het terrein der politiek, waarom we eens kunnen grinniken. Dat kost ons wel een paar lieve centen. soit; geven we het geld daarvoor niet uit, dan zal het voor wat anders uit onze beurzen verdwijnen, EGO, (zonder adspiraties voor het kussen). De F it is. De fitis is een onzer kleinste zangertjes, behoo- rende tot een viertal, dat men licht met el kaar verwarren zal tjiftjaf, fitis, fluiter en spotvogel. Het vogeltje is op rug en kop olijfgroen en heeft een gele wenkbrauwstreep bo ven het oog; de onder zijde van het lichaam is lichter. 't Is een trekvogel; hij komt in April en vertrekt in October. Hij bouwt zijn nestje in bosschen, tuinen en parken op den grond. Karakteristiek is, dat de opening van het Fitis met vliegje in den snavel nest niet boven, doch aan den zijkant is, hetwelk dus hierop neerkomt, dat hij een dak boven zijn huis heeft, 't Nest is niet gemakkelijk te vinden en wordt dan ook in den regel slechts ontdekt door menschen, die de bosschen van onkruid zuiveren of gras snijden aan greppelkanten. Men hoort den fitis meer dan men hem ziet. Door zijn levenswijze in de bosschen ontgaat hij geheel aan de aandacht van het groote publiek, zoodat mij zelfs geen plaatselijke naam voor het vogel tje bekend is. De groote overeen komst met de drie ge noemde soortgenooten zal dus deze onbe kendheid ook niet weinig in de hand werken. Evenals de meeste kleine zangers, toonde ook de fitis zich niet schuw voor camera- gedoe. Ik ging een voudig op armlengte afstands van het nest op den boschgrond zitten, met de camera bij den ingang van 't nest. naast me, wierp mijn tentdoek los over me zelf en het toestel heen en maakte de eene kiek na de andere. J. VIJVERBERG. Noordgouwe.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 11