REEEER5 EU P0EDEE5
Heldin.
Schetsen en Verhalen.
Een Zeeuwsche Dichter en zijn geliefde
door
S. KALFF.
6
ONS ZEELAND
■-» f,
,,De verpleegster van een der
Hoedekenskerksche typhuspatiën-
ten is aan dezelfde ziekte over
leden, als slachtoffer van haar be
roep. (Courantenbericht.)
Dit bericht van weinig woorden
houdt een zee van smarten in;
't is de stomme illustratie
van de daad van een heldin,
Zachtverlichte ziekenkamer,
kreunen van een stervend mensch;
afgesloten van de wereld,
is wat liefs zijn laatste wensch. ie
En verpleegstertjes verzorging
brengt die laatste vriendschap ook;
door de zwaarbesmette kamer
waart het grauwe typhusspook.
In de stilte om het sterfbed
voelt zij zelf, angstwekkend heet,
't grauw symptoon van doodsbedreiging,
't is de koorts, met klammig zweet.
Als de doodsschim dan tenslotte
haar den lijder heeft ontroofd,
wordt ook in haar moede oogen
't liefdebrengend licht gedoofd.
't Zijn geen kranten vol kolommen
voor de eer van hare daad,
't is geen Panthéon, geen standbeeld,
waar heur naam vereeuwigd staat,
't is een kerkhof bij een dorpje,
waar die naam steeds blijft bewaard,
waar, gebogen, 'n tweetal menschjes
op een steen-en grafplaat staart.
WILLEM TELL II.
II.
Hij leefde nog tot het jaar 1823, toen hij een
zestiger geworden was en te 's Gravenhage aan eene
beroerte kwam te overlijden, Zijne Indische reisbe
schrijving lag toen nog als handschrift in portefeuille;
ze werd door den tweeden echtgenoot zijner weduwe,
F. L. J. Gertsen, in het licht gegeven.
Zoo zag Fransje, die reeds vroeger hare ouders,
en eerder nog haren beminden Zelandus door den
dood verloren had, ook dezen broeder zich ontvallen,
t Was eenmaal het servituut op den ouderdom, be
kende gezichten allengs te zien verdwijnen, eenzaam
over te blijven onder een jonger geslacht. Hare dorps-
genooten wisten te verhalen, dat zij vriendelijk in den
omgang was en haren meesten tijd doorbracht in het
gezelschap van eene weldadige, in vrome gedachtenis
gebleven dame, mevrouw Van Citters. Doch hoe gun
stig zij op het dorp ook stond aangeschreven, zij was
zoo min als een ander veilig voor een „Bubenstreich",
De dorpsjeugd deed ook haar molest aan; door eene
onbekende hand werd haar geliefkoosde kat vergiftigd,
zcodat hier in werkelijkheid gebeurd was, hetgeen de
dichter Westerbaen schreef in zijn vers, aanvangende
met: „Phillis is haar poesjen quyt".
Wellicht had zij nog andere grieven; althans, zij
verliet Capelle en ging te Goes inwonen bij haren
zwager Udemans, Twee mannen en een kat te ver
liezen t was te veel! In kleeding en gewoonten
bleef zij den ouden tijd, den pruikentijd aanhangen;
zij was een levend gedenkstuk uit de dagen der Pa
triotten. En te Goes ging men de ouderwetsch ge-
kleede juffer met een knipoogje voorbij. nog een
van de oude garde! De nichtjes Udemans waren ook
een beetje bang vcor tante, die soms zoo raar kon
doen. Een van deze nichtjes huwde met den dichter
mr. A. F. Sifflé, die de merkwaardige Francina Baane
zeer vereerde. Hij had denkelijk een beteren kijk op
hare persoonlijkheid dan een wildzang in korte rokken.
(,,De Navorscher", 1890, bl. 288).
Eindelijk, toen zij de tachtig begon te naderen, viel
ook voor haar het gordijn. Zij stierf in October 1837;
tante had haren roman gehad. Zij werd te Goes in
de derde, d. i. in de minste klasse begraven, gelijk
sommigen meenden op het armenkerkhof. Maar vol
gens anderen lag het wel in haren geest om, als nede
rige dienstmaagd des Heeren, zelve bij uitersten wil
die uitvaart derde klasse voor te schrijven, want zij
liet geld genoeg na om eene hoogere klasse te betalen.
Waarom na menschelijke ij delheid nog na den dood
te laten uitblinken in brons of marmer, of in een
wijdluftig grafschrift ,,la dernière vanité de
l'homme" dat na een korte spanne tijds door nie
mand meer gelezen zou worden.
Ook had zij er voor gezorgd dat geen nieuwsgierige
oogen na haar dood een blik zouden slaan in de minne
brieven, door een dichterhand haar geschreven. Reeds
in 1819 had zij de ontboezemingen, door Jacobus Bel
lamy tot zijne Zeeuwsche schoone, zijne Fillis gericht,
door het vuur vernietigd. De reden heette deze te
zijn, dat zich te verdiepen in die vroegere heugenissen,
te broeien over dat oude leed, haar onbekwaam maakte
tot de vervulling van hare plichten zeker het, trou
wens obnzeoldigd, verkeer met mevrouw Van Citters,
als wier gezelschapsdame zij geruimen tijd fungeerde.
Doch zij deed het tevens in het bewustzijn den lateren
navorscher den pas af te snijden. Zij wierp bij voor
baat de bron dicht, waaruit een later geslacht, een
geleerd genoodschap misschien, wie weet welke on
juiste gevolgtrekkingen, welke onzuivere uitleggingen
zou kunnen opdiepen. Hare denkwijze kon ten dezen