ONS ZEELAND 13 FEÜILLKÏON. GEEN GEWETEN Roman van REINHOLD ORTMANN. 10) De blik van den jongen chemiker vestigde zich op het gelaat van Inge borg Wallroth en een bliksemsnel op flikkeren in zijn oogen verried, dat hij tevreden was met hetgeen hij daarop gelezen had. Aangezien niemand hem antwoord had gegeven, kon hij moeilijk met het zelfde onderwerp voortgaan en alsof hij zelf daar thans geen interesse meer voor gevoelde, ging hij na een kleine, eenigszins drukkende stilte met de hem eigen beminnelijkheid behendig tot een vroolijker chapiter over. De ontstemming van den professor kon hij daarmee echter niet meer verdrijven en eenige schijnbaar doelloos uitge sproken opmerkingen, toonden hem maar al te duidelijk, dat zijn gastheer een al te lange duur van zijn bezoek vandaag allesbehalve op prijs stelde. Onmiddellijk na de koffie verlieten Ingeborg en haar gezelschapsdame de kamer, zooals zij dat steeds gewoon waren en bij een gesprek, dat ondanks alle pogingen van den doctor slecht vlotte en sleepend bleef, rookten de beide heeren hun sigaren. Stellig had Artois geen ongunstiger oogenblik kunnen kiezen dan juist dit, om den professor zijn persoonlijke wenschen in herinnering te brengen. Nu hij zulks toch deed, moest hem wel de een of andere dringende noodzakelijkheid daartoe dwingen; want hij was in ieder geval menschenkenner genoeg om te constateeren, in welk een kwa den luim de professor zich bevond. Minder vrijmoedig dan het overi gens zijn gewoonte was, begon hij te spreken over de bijna onoverkome lijke moeilijkheden, die zich bij de verwezenlijking van zijn toekomst plannen voordeden. Met een norsch gezicht luisterde de professor eenige oogenblikken naar hem om hem dan, toen Artois juist van plan scheen voor de eerste maal een bepaald omlijnd verzoek tot den professor te richten, op bijna onvriendelijken toon in de rede te vallen. ,,De eenige werkelijke dienst, dien ik u op dit punt zou kunnen bewijzen, waarde doctor, bestaat volgens mijn overtuiging in den welgemeenden raad de gedachte aan een academische loopbaan voorloopig geheel op te ge ven. Zelfs als ik in staat was voor u de een of andere kleine hindernis uit den weg te ruimen, dan zouden er toch zooveel belangrijke moeilijkhe den te overwinnen zijn, dat het uw krachten vermoedelijk zou verlam men, lang vóór ge iets noemenswaar digs bereikt zoudt hebben. Het is een betreurenswaardig feit, dat slechts bemiddelde mannen of zij, die reeds door wetenschappelijke resultaten in breeden kring bekendheid hebben verworven, er aan kunnen denken, deze moeilijke en langdurige loop baan te kiezen." Dat was een afwijzing, die aan dui delijkheid niets te wenschen overliet. Artois kneep gedurende een ondeel baar oogenblik zijn lippen op elkaar; daarna echter ging hij schijnbaar niet in het minst uit het veld geslagen voort: „In 't algemeen hebt u met deze zienswijze natuurlijk volkomen gelijk, professor; maar er zijn toch ook wel uitzonderingen en ik zou mij op een groot aantal beroemd geworden man nen kunnen beroepen, die zich bij den aanvang van hun loopbaan in geen betere omstandigheden bevonden dan ik thans." „Natuurlijk! Maar wat bewijst dat! Van de honderden, die daarbij te gronde zijn gegaan, weet u totaal niets. En ik kan met den besten wil niet inzien, waarom u zich absoluut aan deze gevaren wilt blootstellen, aangezien u zich, wanneer u uw ken nis ook verder in dienst van het prac- tische leven stelt, toch zeker binnen enkele jaren een zeer goede positie zult kunnen veroveren. Laat u de eerzucht om u een naam als beroemd geleerde te verschaffen, dan werkelijk in 't geheel geen rust?" „Ik bezit de eerzucht om mij naam als beroemd geleerde te verwerven inderdaad, professor, en u zult deze zeer begrijpelijk vinden, indien ik u beken, dat de wensch een geliefd meisje ook in de oogen der wereld waardig te worden, de bron van deze eerzucht is. Slechts met de zekerheid van te behalen roem en een eervolle maatschappelijke positie zal ik den moed hebben, den vader van de jonge dame om haar hand te vragen." „Wat? U denkt er aan u te ver loven of zelfs te trouwen in uw tegenwoordige omstandigheden?" vroeg de professor, ten hoogste ver baasd. „Maar denkt u dan werkelijk, dat een verstandige vader u het lot van zijn kind zal toevertrouwen, ook wanneer u inderdaad het recht zoudt hebben den titel van privaat-docent voor uw naam te plaatsen?" „Daar reken ik stellig op, professor! De vader in kwestie zal, voorzoover ik zijn edelmoedig hart meen te ken nen, niet door kleinzielige bezwaren zijn dochter ongelukkig willen ma ken." „Een kleinzielig bezwaar zou u het noemen, wanneer de vader van u de zekerheid verlangde, dat u werkelijk in staat is in het onderhoud van u en uw gezin te voorzien? Nu, waarde doctor, misschien zult u het toch eerst nog wel eens rijpelijk overwegen, al vorens u een stap waagt, die naar alle waarschijnlijkheid op een fiasco zou uitloopen!" Doctor Artois zweeg en blies eenige zwaardere rookwolken uit zijn sigaar. Toen keek hij op zijn horloge en hij stond op. „Ik heb nog een bijeenkomst en moet thans afscheid nemen. Nogmaals mijn hartelijken dank voor de weder om genoten gastvrijheid, professor." De gastheer deed geen poging hem terug te houden. Hij liet hem zelfs vertrekken met een bereidwilligheid, die voor zijn gast bijna iets beleedi- gends had en ook de gebruikelijke afscheidsgroet, waarin hem een spoe dig tot weerziens werd toegewenscht, bleef ditmaal achterwege. Op de gang trof Artois de dochter des huizes aan. De ontmoeting was door haar stellig niet gezocht, want zij maakte bij het zien van den doctor een beweging, alsof zij zich haastig wilde terugtrekken. Maar het was al te laat, daar hij reeds op haar toe getreden was om haar aan te spreken. „Ik heb met leedwezen moeten con stateeren, dat ik mij op de een ot andere onverklaarbare wijze het mis noegen van uw vader op den hals heb gehaald," zeide hij. „Aangezien ik deze zekerheid als een groot ongeluk beschouw, zou ik u zeer dankbaar zijn, indien u mij zoudt kunnen zeg gen, waaraan ik dat eigenlijk te dan ken heb." Om de lippen van het jonge meisjes vertoonde zich een bittere glimlach. „Ik weet het niet," antwoordde zij. „Maar als u er werkelijk zooveel aan gelegen is u in de gunst van mijn va der te mogen blijven verheugen, dan raad ik u aan in zijn bijzijn nooit weer geschiedenissen te vertellen, waarin van ongelukkige huiselijke omstandig heden of van kinderen sprake is, die tegen hun ouders in opstand komen. Hij houdt er nu eenmaal niet van, der gelijke dingen te hooren." „Dat was het dus! Maar als het dit alleen was, dan heeft mijn ver moeden mij ook niet bedrogen, dat mij bijna sinds mijn eerste bezoek in dit huis zoo zwaar en drukkend op

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 13