ONS ZEELAND
14
het hart ligt. Ook u lijdt, zooals ik
eens geleden heb ook u bent niet
gelukkig, juffrouw Ingeborg!"
Zij wendde haar hoofd af, omdat zij
voor hem haar tranen wilde verber
gen, die wederom in haar oogen op
welden. Wel had zij het gevoel, dat
het haar plicht was, de al te drieste
deelneming van den vreemdeling af te
wijzen, maar in de zachte, innige klank
van zijn stem lag iets als betoovering,
waardoor dat beslissende woord niet
over haar lippen kwam.
Artois gaf aan haar zwijgen natuur
lijk die beteekenis, die met zijn wen-
schen het best overeen kwam en ter
wijl hij nog dichter op haar toetrad,
sprak hij zoo zacht, dat geen luisteraar
hem had kunnen verstaan:
,,Ik wist het reeds lang en u kunt
er van verzekerd zijn, dat er niemand
op aarde is, die dit beter kan begrij
pen dan ik. Het zou feitelijk ongepast
zijn, indien ik op dit oogenblik over
de gevoelens wilde spreken, die mij
bezielden, sedert ik u voor de eerste
maal zag. Maar terwille van u zelf,
juffrouw Ingeborg, moet ik u zeggen,
dat er voor u slechts één enkele weg
naar vrijheid en geluk bestaat en dat
ik de benijdenswaardigste aller ster
velingen zou zijn, wanneer ik uw gids
en leider op dezen weg zou mogen
zijn. Ik verlang niet, dat u mij nu
onmiddellijk daartoe het recht ver
leent; want nog heb ik immers helaas
geen gelegenheid gehad mij uw ver
trouwen waardig te toonen. Maar
staat u mij tenminste toe vanaf heden
te trachten dat vertrouwen te mogen
verwerven! Geeft u mij een kleine,
zwakke hoop, dat ik eens uw toe
stemming zal verkrijgen om uw vriend
en beschermer te zijn."
Hij had haar slap neerhangende
hand gegrepen en op hetzelfde oogen
blik, dat in de nabijheid ergens een
deur werd geopend, meende hij een
zachten druk van deze kleine, warme
hand te voelen.
Weliswaar was dit ook het eenige
antwoord, dat hij op zijn met zulk een
vloed van woorden uitgesproken ver
zoek ontving, want met een nauwe
lijks hoorbaren afscheidsgroet snelde
Ingeborg de naastbijzijnde kamer bin
nen, toen het geluid van voetstappen
haar voor de mogelijkheid van een
verrassing deed vreezen. Een afwij
zing, die hem had moeten ontmoedi
gen, was echter in haar houding niet
te bespeuren geweest en toen doctor
Artois, beneden voor het huis van den
professor staande, na een korte aar
zeling besloot, de richting in te slaan,
waar de woning van mevrouw van
Manstein gelegen was, vertoonde zijn
gelaat de uitdrukking van een man,
die aan het welslagen van zijn plannen
niet meer den minsten twijfel koestert.
Hoofdstuk VII.
De verbindingsdeur tusschen den
salon en de aangrenzende woonkamer
stond wijd open, toen het kleine, ont
stelde dienstmeisje haar meesteressen
het bezoek aankondigde van doctor
Artois. Juist had weer een van
die onvriendelijke woordenwisselingen
plaats gehad, die tusschen mevrouw
van Manstein en haar dochter nu niet
bepaald tot de zeldzaamheden be
hoorden. Omtrent de eigenlijke oor
zaak van dit laatste levendige mee-
ningsverschil zou misschien geen der
beide dames meer bepaalde inlichtin
gen hebben kunnen geven; maar in
ieder geval was er toch weer sprake
geweest van een verschil van opinie
over de kostbaarheden van den
bruidsuitzet voor juffrouw Edith.
Rondom de eerwaardige mevrouw
van Manstein waren n.l. in de kleine,
halfdonkere woonkamer heele bergen
van allerlei sneeuwwit linnengoed op
gestapeld, hoog genoeg, om een mil-
lionnairsdochter voor de belangrijkste
schrede haars levens behoorlijk uit
te rusten. Het was dan ook sterk
overdreven, toen de oude dame in
steeds stijgende opwinding deze sta
pels linnengoed een „handjevol arm
zalige uitrustingstukken" had ge
noemd. Maar men kan zich tevens
de gevoelens van mevrouw van Man
stein voorstellen, toen Edith vanaf
haar plaats in den salon op even ge-
prikkelden als beslisten toon had ge
antwoord:
„Tenslotte ben ik het, die in het
huwelijk zal treden, moeder, en daar
om zal de beslissing over deze dingen
ook alleen door mij genomen moeten
worden. Het blijft dus, zooals ik ge
zegd heb: meer dan de helft van alles,
wat u daar besteld hebt zonder mij
te raadplegen, gaat naar den leveran
cier terug. Het is mijn stellige wil mij
tot het allernoodzakelijkste te beper
ken."
Juist op dit kritieke oogenblik had
het dienstmeisje, dat er altijd uitzag,
alsof het op een flinke strafpredikatie
voorbereid was, het bewuste bezoek
aangekondigd en met een hoonend:
„Nu, ik wensch je veel genoegen.
uit den mond van mevrouw van Man
stein, was op hetzelfde oogenblik de
verbindingsdeur krakend in het slot
gevlogen.
Edith richtte zich slechts half op uit
haar gemakkelijke houding om den
binnentredende te begroeten. Haar
knap gezicht was ernstig en het klonk
geenszins als een uitroep van blijde
verrassing, toen zij sprak:
„Wat is de reden, die je hierheen
voert, Siegmund? Want er moet toch
wel iets heel bijzonders gebeurd zijn,
dat je het niet ongepast acht, tegen
mijn uitdrukkelijke wenschen te han
delen."
Ondanks haar poging om haar hand
uit de zijne los te maken, drukte Ar
tois deze vurig aan zijn lippen en hij
schoof toen me de rustige zekerheid
van een oud huisvriend de dichtsbij-
zijnde stoel naast haar rustbed.
„Nog is er niets bijzonders gebeurd,
mijn dierbare Edith," antwoordde hij
glimlachend, „maar aangezien het
binnenkort zou kunnen gebeuren,
moet ik je noodzakelijk spreken.
Overigens is het een kleine eeuwig
heid geleden, sinds wij elkander voor
het laatst zagen en eerlijk gezegd, zie
je er niet zoo frisch en bloeiend uit
als een gelukkige jonge bruid er fei
telijk behoorde uit te zien."
Edith wierp wrevelig het hoofd ach
terover en haar vingers speelden ze
nuwachtig met de kwasten van het
rustbed.
„Waartoe dient deze spot?" vroeg
zij geprikkeld. „Ik hoop dat het niet
je bedoeling is onze geheele conver
satie op dezen onverkwikkelijken toon
te voeren. Je zult me tenminste van
daag niet in de stemming aantreffen
om daarop in te gaan."
„Ah, er heeft dus weer een klein
huiselijk onweer gewoed? Merkwaar
dig hoeveel electrische spanning te
genwoordig overal in de lucht schijnt
te zweven! Het lijkt mij toe, dat je
met de voltrekking van je huwelijk
zooveel mogelijk haast maakt. Voor
zoover het niet onbescheiden is daar
naar te vragen, wanneer zal de groote
dag dan aangebroken zijn?"
„Den vijftienden van de volgende
maand zal ons huwelijk plaats heb
ben," antwoordde zij kortaf en met
een harden klank in haar stem, dien
hij intusschen niet scheen te bemer
ken, aangezien hij op zijn onverschil
lige manier voortging:
„Morgen over vijf weken dus! Een
korte tijd en toch bijna al te lang voor
iemand, die iedere minuut in al zijn
verwachtingen teleurgesteld kan wor
den."
„Wat wil je daarmee zeggen, Sieg
mund? Zal ik soms deze iemand zijn?"
„O neen!" sprak hij op gerekten
toon. „Er zijn toch ook nog andere
menschen op de wereld ik bijvoor
beeld! Mijn verwachtingen schijnen
slechts heel langzaam voor verwezen
lijking vatbaar te zijn, liefste Edith!"
(Wordt vervolgd).