DE KALEMDEP DEP NOCRDEROEP
2
omdat de toestand over het algemeen niet heel gunstig
is. Op de vette jaren van de mobilisatie zijn de magere
jaren van de malaise gevolgd, en daar zitten we
momenteel nog midden in. Men zegt: ,,De boer klaagt
altijd, hij heeft het zoo slecht niet," doch dit gezegde
gaat op den dag van heden niet in vervulling. In ons
gewest zijn er thans heel wat landbouwers die met
groote moeilijkheden te kampen hebben, 't Is 't oude
gevolg van den landhonger: te veel menschen, te weinig
land, meer vraag dan aanbod, en als uitvloeisel: te
hooge pachtprijzen, welke een economisch beheer zoo
goed als uitsluiten. De landbouwer die vroeger zich uit
het actieve leven terugtrok en ging rentenieren, houdt
in dezen tijd het bedrijf aan, omdat hij zijn zoons het
bezit van een hofstede wil waarborgen, ten koste van
zijn rust en van een gedeelte van zijn kapitaal soms.
Nog niet zoo heel lang geleden werd de kreet ver
nomen: „als de landbouw niet zoo best gaat welnu
dat is zoo erg niet, dan wenden we ons tot den tuin
bouw". Deze kreet hoort men ook zoo luid niet meer,
de practijk heeft bewezen dat het ook in den tuinbouw
ieder jaar niet alles goud is wat er blinkt.
Er zijn verschillende factoren, die er op wijzen, dat
Zeeland eens zal moeten omzien naar andere bronnen
van inkomsten, en dat men goed zal doen op te houden
om alleen aan het land te gelooven.
M.i. is de tijd niet meer zoover af, dat men in onze
provincie eens ernstig zal denken over de mogelijk
heden, die de industrie hier wel zou kunnen bieden.
Tot nu toe was Zeeland een land van den landbouw,
dit behoeft echter geen beletsel te zijn voor het andere,
Men meet als het noodzakelijk is den steven kunnen
wenden, en liefst op een tijdstip voordat het gevaar
angstwekkende vormen heeft aangenomen. A. M. D.
L, W. Hubrechtse, rijksklerk bij het Kantongerecht
te Middelburg, wien op 30 October eervol ontslag
werd verleend, na 50 jaar het Land met eere te
hebben gediend. H. M. de Koningin verleende
hem de eere-medaille van Oranje Nassau
in zilver.
ONS ZEELAND
Scheepvaartverkeer in het Keeten;
de lang verbeide vluchthaven; het
staartje van het St. Philipslandsche
muisje.
Wie aan den Zeedijk achter Ouwerkerk of aan den
Nol te Stavenisse zijn oog laat gaan over het water,
dat Schouwen-Duiveland van Tholen scheidt, het Kee
ten, die zal verbaasd staan over het drukke scheep
vaartverkeer dat daar plaats heeft.
Langzaam, maar doelbewust zeker, trekken de kleine
sleepbooten de reusachtige, diep geladen, kasten naar
Rotterdam of Antwerpen, twee der grootste handels
centra van West Europa. Flinke, meest ijzeren, zeil-
vaartuigen volgen eveneens dien weg met meestal ver
schillend doel, maar in dezen tijd vooral met bieten
geladen naar de Steenbergsche Vliet of Dintel, waar
aan de suikerfabrieken van West Brabant liggen, die
het ruwe product tot suiker verwerken.
Waar de bietencampagne juist in het najaar valt en
eerst in December eindigt, valt de drukke scheepvaart
juist in die maanden, waarin de Noord- of Zuid-Wester
danig op de vroeger zoo beruchte Zeeuwsche wateren
kan huishouden. Reeds menig schipper ondervond in
dezen tijd den ongunst van wind en zee, waardoor
schip en lading en helaas ook wel eens menschen-
levens verloren gingen op het druk bevaren vaar
water de Krammer.
Als van zelf is daardoor de eisch opgekomen een
vluchthaven te Zijpe of omgeving aan te leggen, ten
einde bij opkomenden storm of tè ruwe zee een veilige
ligplaats te hebben.
De tramhaven te Zijpe biedt wel een schuilplaats
bij storm, maar deze haven en ook die te Anna Jacoba
Polder, leenen zich voor aanloophaven in nood minder,
doordat tijdens het in- en uitloopen der stoomveerboo-
ten van de R. T. M., deze havens niet door de andere
scheepvaart mogen worden aangedaan. Waar nu het
verkeer met den vasten wal door de vermeerderde
overzetdiensten bevorderd wordt, is de bezorgdheid bij
de scheepvaart toegenomen, omdat de beide hierboven-
genoemde havens voor de overige scheepvaart aan
waarde verliezen.
Het hoofdbestuur van de bekende schippersvereeni-
ging „Schuttevaer" heeft daarom dezer dagen nog
maals bij den minister van Waterstaat aangeklopt en
een request gepresenteerd, waarin met klem aange
drongen wordt op het aanleggen van den lang ver
beiden vluchthaven aan den Stoofpolder te Bruinisse.
In dat request wordt de urgentie van deze haven nog
eens voorgehouden en herinnerd aan de indertijd ge
nomen maatregelen, waardoor de regeering blijk gaf,
dat de noodzakelijkheid van deze haven ook door het
landsbestuur werd erkend.