ONS ZEELAND
Van een plaatje en nog wat.
7
Verkwikt door het koele water trok de zendeling met
zijn weinige getrouwen verder, tot waar, aan de Zuid
kust van het eiland, bij het overzetveer naar Vlaan
deren, een klein gehucht van visscherswomngen lag.
Ook hier predikte Willebrord het Evangelie en ver
haalde van de visschers aan het meer van Genesareth,
en van den heiligen Petrus, den sleutelbewaarder des
hemels, die een visscher van menschen was geworden.
Aandachtig luisterden de vrouwen en de weinige man
nen die niet op zee waren, maar de woorden gingen
langs hen heen. Wat hadden zij te maken met deze
vreemde leer, die hun oude zeden wilde verdringen?
Waarom zouden zij dit nieuwe geloof aannemen? De
een voor, de ander na, trokken ze af, en tenslotte
stond Willebrord alleen in den kleinen kring van zijn
metgezellen. Teleurgesteld, maar niet ontmoedigd, na
men ze den staf weer op om verder te trekken, toen
de zendeling tot de ontdekking kwam dat hij zijn
zilveren drinkflesch, zoo juist met het water der nieuw-
ontsproten bron gevuld, miste. Verlokt door haar kost
baarheid had een der arme visschers haar gestolen.
Toen richtte de toorn van den heiligen man zich tegen
de bewoners van het gehucht, die om klein gewin zich
aan het eigendom van anderen hadden vergrepen, maar
de kostbaarder gaven die hij hun had gebracht, ver
smaadden, en hij sprak: Van nu aan zult ge flesschen-
dieven heeten!
Toen, eeuwen later, het kleine, onaanzienlijke vis-
schersgehucht tot een machtige koopstad was gewor
den, en de bewoners reeds lang geleden overgegaan
waren tot het geloof, dat hun voorvaderen in hun blinde
onwetendheid hadden verworpen, kozen zij tot wapen
hunner stad een zilveren flesch in een rood veld. En
nog steeds heeten de Vlissingers Flesschendieven als
gevolg van den diefstal van den verren voorvader, die
wel nimmer vermoed zal hebben dat de herinnering
aan zijn misdrijf tot in lengte van dagen bewaard
zou blijven.
Zocals het Willebrord in Westkapelle en Vlissingen
vergaan was, verging het hem op geheel het eiland.
Te diep waren de oude gewoonten ingeworteld dan dat
ze opeens uitgeroeid konden worden. Overal ont
moetten de Christenzendelingen tegenstand, nergens
vonden hun woorden gereeden ingang, en zoo trokken
ze zonder zichtbaar succes naar andere eilanden, om
daar het evangelie te verkondigen en er dezelfde tegen
kanting te vinden.
Maar voordat Willebrord het eiland verliet, zou nog
een derde wonder plaats hebben. In één nacht werden
op zijn gebed alle eikenbosschen op het eiland, de
brandpunten der afgodendiensten, door een zwaren
storm omgeworpen. Sindsdien vond men op Walche
ren geen eikenboomen meer.
Toch ging het zaad, dat op een dorren rotsbodem
scheen uitgestrooid, niet geheel en al verloren. Hier
en daar vielen de woorden van den zendeling in een
ontvankelijk gemoed, en voor menigeen waren de won
deren die op het gebed van den heilige waren geschied,
een oorzaak tot twijfelen aan het geloof in de oude
goden. Zoo brak de nieuwe leer zich, hoewel aanvan
kelijk uiterst langzaam, ook in deze kuststreken baan.
En dan ontstaat de strijd tusschen het oude en het
nieuwe geloof, die de huisgezinnen verdeelt en den
zoon tegen den vader op doet staan, en waarin ten
slotte de nieuwe leer de overhand behoudt. Nog tijdens
zijn leven zag Willebrord ook in Zeeland de vruchten
van zijn prediking; waar hij eenmaal in heiligen ijver
het Romeinsche afgodsbeeld had stukgeslagen, verrees
een Christenkerk, dien de Westkappelaars aan hem
opdroegen, en waarin ze, na zijn dood, een gedeelte
van zijn heilig gebeente als een kostbaar reliquie be
waarde. Deze kerk werd de eerste van een lange reeks
Christelijke bedehuizen in geheel Zeeland. Toen Wille
brord in November 739 stierf, een en tachtig jaar oud,
in de abdij van Echternach in Luxemburg, liet hij,
zooals uit zijn testament blijkt, uitgestrekte goederen
op Walcheren, Schouwen, Beveland en Borssele na,
die aan den bisschop van Utrecht vervielen. Wellicht
waren vele van deze grondeigendommen hem aange
komen uit oude tempelgoederen, als weiden voor de
offerdieren enz.
En al was nog eeuwen lang het Christendom in deze
landen meer schijn dan wezen, al werden de oude
afgodendiensten nog jarenlang in het geheim gevierd,
al dreigden, de geheele negende en tiende eeuw door,
de herhaaldelijke aanvallen der heidensche Noorman
nen het werk der zendelingen ongedaan te maken en
het oude Germaansche geloof te doen herleven, toch
heeft het Christendom standgehouden en, allengs meer
en meer veld winnend, ook op de Zeeuwsche eilanden
een nieuwe kuituur gebracht en een nieuw tijdperk in
hun geschiedenis ingeluid,
JAN VERMEER.
Mijn zevenjarig meiske was bepaald verontwaardigd
over het portret" van Moeder, dat, volgens Vader,
aan het hoofd van de Vrouwenrubriek van „Ons Zee
land" van deze week prijkte.
„Het lijkt heelemaal niet en zóó staat U nooit,
Moeder, achter zoo'n lessenaar."
Door Vaders plagerijen kostte het wel wat moeite
haar te overtuigen, dat het heelemaal de bedoeling
van den teekenaar niet geweest was, juist Moeder te
teekenen, maar een willekeurige vrouw, dat die teeke
naar Moeder heelemaal niet kende, dat men zich in
het algemeen „iemand-aan-het-woord", achter een
lessenaar denkt en dat het hoogstwaarschijnlijk minder
moeilijk was, de sprekende vrouw, zóó te teekenen dan
zittend te midden der anderen.
Dat het ook een vingerwijzing aan mijn adres
van de hoofdredactie zou kunnen zijn, die misschien
liever een deftige rede van achter een lessenaar, dan
een genoegelijk onder-ons-babbeltje in haar Vrouwen
rubriek ziet verschijnen, heb ik maar voor me gehouden.
Vervolg op bladz. 10