IK WEET METMtSCA
10
ONS ZEELAND
geval? Toen de Engelschen den 30sten Juli 1809 op
Walcheren waren geland, trok den volgenden nacht
een commissie uit de departementale en stedelijke
regeeringen uit, om een capitulatie voor Middelburg
te bedingen. Daar men evenwel niet wist wat er ge
beuren zou, had men dezelfde voorzorgsmaatregelen
genomen als bij brand of oorlogsgevaar, en in ieder
huis voor een der ramen een licht laten plaatsen
aan straatverlichting deed men toen nog niet veel! Dit
was het aanbieden der sleutels en de illuminatie ge
weest, waarover Napoleon zoo vertoornd was. Toen
de burgemeester den volgenden dag in een audiëntie
gelegenheid kreeg om een en ander nog eens mondeling
toe te lichten, was de Keizer van de ongegrondheid
van zijn verwijten overtuigd. Hij liet zich door het
stedelijk bestuur over de belangen der stad inlichten
en benoemde een commissie om een memorie op te
stellen over de belangen van Zeeland en die van Mid
delburg in 't bizonder. Burgemeester Schorer werd
hiervan voorzitter, en toen Napoleon Middelburg weer
verliet, nam hij even vriendelijk afscheid van hem, als
hij hem bij zijn aankomst onvriendelijk had bejegend.
In de vier dagen die Napoleon in Middelburg bleef,
ontving hij verschillende colleges, o.a. de kerkeraden,
in audiëntie; bovendien maakte hij verscheidene toch
ten over het eiland.
Den 13den Mei, een Zondag, vertrok hij met zijn
gevolg over Rammekens naar Zuid-Beveland, waar hij
's morgens ongeveer 9 uur aan den Zuidkraaijert aan
wal stapte. Nadat hij de daar liggende batterij in
oogenschouw had genomen begaf hij zich naar de in
de buurt liggende hofstede van Nicolaas Willemse
Honderd, waarheen de Keizerin en het gevolg hem
reeds vooruitgegaan waren om orders te geven voor
het ontbijt, dat de Keizer hier wilde gebruiken. Be
grijpelijkerwijze was het gezin van den eerzamen Hon
derd hier allerminst op ingericht, en in allerijl werden
her- en derwaarts boden uitgezonden. Toen Napoleon
bij zijn komst op de hofstede het ontbijt nog niet gereed
vond, was hij eerst ernstig verstoord, maar beval ver
volgens terstond eieren te koken, boterhammen te
snijden en koffie te zetten. En nu het eten dan toch
op zijn boersch was, wilde de Keizer ook op gelijke
wijze bediend worden, en wel door de niet onaardige
zeventienjarige dochter des huizes. Binnen een kwar
tier was de maaltijd gereed, en daarmede ook de
kwade stemming van Napoleon verdwenen. Op voor
komende wijze onderhield hij zich, natuurlijk in het
Fransch, met het jonge boerinnetje, terwijl Maria
Louise moeite deed om zich in het Duitsch verstaanbaar
te maken. Fransch kende het meisje wel een beetje,
want er hadden langen tijd Fransche soldaten op de
hofstede van haar vader gelegen, maar Duitsch kon
ze niet verstaan en natuurlijk nog veel minder spreken.
Het eerste wat Napoleon haar vroeg, was of ze al
getrouwd was, en toen ze dat nog niet bleek te zijn,
of ze dan tenminste al een vrijer had. Eerst wilde ze
er niet voer uitkomen, maar eindelijk kwam het hooge
woord er uit: ja, een vrijer had ze wel. „Dat had ik
wel gedacht," antwoordde Napoleon, terwijl hij haar
eens in de kin kneep, je bent een veel te knap meisje
om niet gevrijd te worden," Vervolgens stelde hij
pogingen in het werk om haar mee te nemen naar
Parijs, wat echter afstuitte op den onwil der ouders,
die hun eenige dochter niet wilden afstaan. Toen
Napoleon hoorde dat de geliefden nog niet konden
trouwen, omdat de jongenman te weinig verdiende, be
loofde hij het meisje een jaargeld van 300.zoolang
ze nog ongetrouwd was, en als ze trouwde het dubbele,
echter onder deze voorwaarde dat het eerste kind uit
hun huwelijk Napoleon of Maria Louise zou heeten.
(Wordt vervolgd.)
.het komt me voor, dat de Zeeuw van vandaag
wel een beetje licht over diverse zaken gaat denken.
Hij mist vele goede eigenschappen van zijn provincie-
genoot, wiens naam een forsche halve eeuw geleden
op den burgerlijken stand werd doorgehaald. De Zeeuw
van 1926 is wufter dan die van 1876 of vroeger, hij
mist de ernst en de bescheidenheid om verbaasd en
verrukt te zijn over de levens-problemen, die op deze
uitingen toch het recht hebben. Gebeurt er iets, dat
bijzonder zou kunnen heeten, dan zegt hij hoogstens:
„Sjonge, sjonge, dat is wat," het brengt hem echter
niet uit het evenwicht van 365 dagen per jaar, het
maakt hem niet kapot. Hij vindt al het ongewone ge
woon, radio zoowel als charleston, een kerstmis met
zomerzon brengt hem evenmin aan de grenzen der
verbazing, als een hagelbui in Augustus. Vijftig jaar
geleden stapte men maar niet zoo lichtvaardig over
het ongewone element in de samenleving heen, men
wikte en woog het alvorens het in de kleine rij van
vertrouwde zaken werd gezet, bleek het daarvoor niet
geschikt, dan gunde men zich den tijd om uiting te
geven aan zijn verrukking, verwondering of ontsteltenis.
Baarde een koe een kalf, dat indertijd niet voldeed
aan de eischen aan welke behoorlijke kalveren volgens
menschelijke opvattingen te beantwoorden hebben, dan
liep een geheel dorp te hoop om moeder, kind en
eigenaar van beiden te beduiden, dat er deksels vreem
de dingen onder de zon gebeuren kunnen. Een beetje
fortuinlijke koe kon het in die dagen ver brengen en
de man die haar te gast had, pleegde in zijn gewest
tot groote bekendheid te geraken.
Dergelijke buitenkansjes bestaan niet meer. Een on-
genormaliseerd kalf had het huidige geslacht even on
beroerd als alle andere spelingen der natuur. Ze doen
den mensch van 1926 hoogstens: „sjonge, sjonge" zeg
gen, en ze zijn niet bij machte het levenskarretje uit
het spoor te brengen. Men eet, drinkt en slaapt zooals
men gisteren deed en ook morgen zal doen.
Men weet wat men aan het leven heeft, dus waarom
zou men zich verwonderen!
Gaat er iemand dood, dan is de 1926-er ervan over-