ONS ZEELAND
13
FKÜIU^ETOrV.
GEEN GEWETEN
Roman van
REINHOLD ORTMANN.
11)
„Wil je mij daarvan een verwijt ma
ken? Ik heb gedaan wat ik kon om
den professor voor je te interesseeren,
meer bijna, dan ik feitelijk mocht wa
gen, zonder zijn ijverzuchtige verden
king op te wekken. Ik kan hem toch
niet eenvoudig bevelen, dit of dat ten
gunste van jou te ondernemen!"
„Neen, dat kun je zeer zeker niet,"
zeide de doctor zachtjes, „maar voor
mij is het niet des te minder noodlottig,
dat de zaken zich in zulk een slakken
gang ontwikkelen. Ik zou in de pijn
lijkste verlegenheid kunnen geraken,
als niet spoedig iets beslissends voor
valt."
„Indien de zaken werkelijk zoo
staan, dan moet je nu toch die be
trekking aannemen, waarvoor je hier
heen bent gekomen. Voor dat andere
zou later wel raad geschaft kunnen
worden."
„Je verwijzing naar dezen voortref-
felijken uitweg komt helaas te laat.
Ik heb die betrekking eenige dagen
geleden aan een studiemakker over
gedaan, die gelukkig was met zulk
een bewijs van onbaatzuchtige vriend
schap."
„En je kunt die overdracht niet
meer ongedaan maken?"
„Neen, bovendien geheel afgezien
van het feit, dat ik er niet aan denk
het te probeeren. Ik beschouw het
eerder als een van mijn geniaalste in
gevingen, dat ik op de gedachte kwam
juist dezen voorbeeldigen jongeling in
de bres te schuiven. De kleine doctor
Giersberg bleef namelijk op zijn stuk
staan en wanneer je het genoegen had
hem te kennen, dan zou je weten, dat
hij verwenscht onaangenaam kan zijn.
Ik was tamelijk radeloos, aangezien
al mijn collega's tot wie ik mij met
het verzoek wendde, mijn opengeval
len plaats te willen innemen, botweg
weigerden, en ik liep reeds met aller
lei wanhopige plannen in mijn brein
rond, toen eindelijk deze glorierijke
gedachte het duister verhelderde.
Doordat ik Valentin Düringhoffen er
toe wist te bewegen zich als sollici
tant aan te melden, werd ik namelijk
niet alleen van een lastige verplichting
ontslagen, maar ik ruimde tegelijker
tijd een hindernis uit den weg, die
later voor mij wel eens een steen des
aanstoots had kunnen worden. Deze
Düringhoffen is tot nu toe de rechter
hand van den professor geweest en
hoewel hij gelukkig een slaapmuts is,
zonder het minste vermoeden van de
voordeelen, die hij zich met eenige
slimheid door de bescherming van
Wallroth gemakkelijk zou hebben
kunnen verschaffen, was ik er toch
niet geheel zeker van, dat zich zijn
droomerige oogen op zekeren dag
niet zouden openen, waardoor hij
voor mij een gevaarlijk tegenstander
had kunnen worden. Nu is hij on
schadelijk gemaakt en hij voelt zich
bovendien tegenover mij tot de groot
ste dankbaarheid verplicht."
„0, wat je bekwaamheid op dit punt
betreft, daaraan heb ik nooit den min
sten twijfel gekoesterd," merkte zij
spottend op. „Je hebt op dat gebied
waarachtig wonderbaarlijke vorde
ringen gemaakt."
„Ik heb dan ook de schoonste en
verstandigste leermeesteres gehad in
de moeilijke kunst van de omstandig
heden te profiteeren," antwoordde hij
met een keurige buiging. „Maar als
het je goedkeuring kan wegdragen,
dan zullen we na deze kleine afdwa
ling weer tot ons eigenlijke onderwerp
terugkeeren. Ik herhaal, liefste Edith,
dat er iets beslissends voor mij moet
gebeuren."
Ongeduldig trok zij de schouders
op.
„Ben ik soms een helderziende, dat
je je juist tot mij wendt met die ver
klaring?"
„Een helderziende niet, maar 'n be
minnelijke en tot hulp bereide vrien
din toch wel, naar ik hoop. Je moet
nog eenmaal mijn voorspraak zijn bij
den professor en wel in een aange
legenheid, die ongetwijfeld veel be
langrijker is dan alle andere. Ik heb
besloten zijn dochter tot vrouw te
nemen."
Alsof de onverwachte verrassing
haar verlamd had, staarde Edith stom
en met wijd geopende oogen den spre
ker aan.
Doctor Artois leunde in zijn stoel
achterover en met dat half beminne
lijk, half ironisch glimlachje, dat sinds
het begin van hun gesprek bijna voort
durend om zijn lippen gespeeld had,
ging hij onverstoorbaar voort:
„Dat is toch een buitengewoon ge
lukkige inval, niet waar? En een
wonderlijke samenloop van omstan
digheden. Wat zouden wij gelachen
hebben, als iemand ons een jaar ge
leden voorspeld had, dat jij nog eens
mijn schoonmoeder zoudt worden."
„Neen!"
Met een wilde beweging was Edith
overeind gesprongen en als een wan
hoopskreet kwam dat eene woord
over haar lippen.
Doctor Artois echter kruiste de
armen over de borst en vroeg onver
schillig:
„Wat beteekent dat: Neen! Je
zoudt daarom dus niet gelachen heb
ben?"
„Nooit zal dat gebeuren nooit!
Eerder het allerergste dan dit!"
„Hoe heb ik het nu? Stem je niet
ten volle in met mijn prachtig plan?
En ik dacht juist, dat het je buiten
gewoon veel genoegen zou doen. Wij
zullen elkander voortaan niets meer
te verwijten hebben en wij zullen onze
vriendschap niet meer angstvallig als
een ongerechtigheid voor de wereld
behoeven te verbergen. Ik ben eigen
lijk verwonderd, dat jijzelf niet eerst
op dit lumineuze idee bent gekomen."
Edith's ademhaling ging stormach
tig; maar zij verzamelde al haar wils
kracht bijeen om zich te beheerschen.
„Ik was er op voorbereid, dat je
zoudt trachten je op mij te wreken
wegens mijn vermeende trouwbreuk,"
hernam zij, „maar dat je je daarbij
van zulke duivelsche middelen zoudt
bedienen, kon ik onmogelijk vooruit
weten. Je weet, dat het onmogelijk is,
hetgeen je thans van mij verlangt en
je kunt het voor geen ander doel ver
zonnen hebben, dan om mij te pijnigen
en te kwellen. Kan het je dan wer
kelijk zulk een groote bevrediging
schenken, mij voor je in het stof te
zien?"
„Maar wie spreekt daarover? Ik
geef je integendeel de verzekering, dat
ik de echtgenoote van mijn schoon
vader steeds met allen verschuldig-
den eerbied zal behandelen."
„Zwijg!" riep zij met fonkelende
oogen uit. „Noem dat woord niet nog
eens, dat ik niet hooren kan en niet
hooren wil! Ingeborg Wallroth zal
nooit jouw vrouw worden, zoolang ik
de kracht bezit het te verhinderen."
„Ah, dat is bepaald een verrassing!
En je redenen daarvoor?"
„Je kunt in werkelijkheid niet zoo
eerloos zijn, dat ik ze je eerst zou
moeten noemen. Of wil je mij wijs
maken, dat je het meisje bemint?"
„Mijn genegenheid voor haar is in
ieder geval niet geringer dan de harts
tocht, die jij voor haar vader gevoelt.
Maar als verstandige menschen, die
zich voorgenomen hebben in deze
snoode wereld zoo gemakkelijk mo
gelijk vooruit te komen, moesten wij
dit punt toch geheel buiten beschou
wing laten. Ook ik zal wel nooit in
staat zijn een ander vrouwelijk wezen
zoo te beminnen, zooals ik jou be
mind heb, maar...."