ONS ZEELAND
14
Zij snelde op hem toe en vóór dat
hij het kon verhinderen, had zij zich
voor hem op de knieën geworpen.
„Als dat waar is, Siegmund," sprak
zij op haastigen, half onderdrukten
toon, die een gloed van hartstocht ver
ried, die men in de gewoonlijk zoo
koele, rustige Edith stellig niet ver
moed zou hebben, „als er werkelijk
nog een klein restje van die oude ge
negenheid in je hart voortleeft, laat
mij dan uit barmhartigheid niet lan
ger lijden onder het denkbeeld, dat
het je inderdaad ernst zou kunnen
zijn met dit verschrikkelijke voorne
men. Zie, je hebt immers nu bereikt,
waarom het je feitelijk te doen was.
Ik verneder mij zoo diep voor je, zoo
als ik mij voor een ander nooit of te
nimmer vernederd zou hebben
waartoe zou je nog meer verlangen?
Ik heb geen rechten meer op je en
ik mag je natuurlijk niet beletten naar
de hand van een rijk meisje te dingen,
als je denkt op deze wijze je geluk
te kunnen vinden. Maar laat het in
's hemelsnaam niet dit meisje zijn,
Siegmund niet Ingeborg Wallroth!
Ik zal mij er in weten te schikken, dat
je een ander zult toebehooren; maar
ik zou het niet kunnen verdragen, als
ik je dagelijks aan de zijde van die
andere zou zien, misschien zelfs wel
getuige moeten zijn van je liefkoozin-
gen en daarbij een rustigen moeder
lijken glimlach te moeten huichelen.
Dat zou mij binnen korten tijd waan
zinnig maken, want ik heb nooit opge
houden je te beminnen."
Zij sloeg haar handen voor het ge
laat; doctor Artois boog zich over de
knielende heen en fluisterde haar in
het oor:
„Zou daarbij dan niet enkel een
kleine comedie voor de oogen der
wereld kunnen worden opgevoerd?
Juist omdat ik je niet verliezen wil.
Alsof zij door een giftige slang was
gebeten, kromp zij ineen om zich het
volgend oogenblik snel op te richten
en haar handen afwerend naar hem
uit te strekken.
„Geen woord meer of ik wijs
je de deur! Denk je, dat ik voor het
altaar zou kunnen treden met de voor
opgezette bedoeling een huichelaar
ster te zijn? Neen, zoo waar als ik
hier sta zoo was het niet gemeend!"
Ook Artois was opgestaan en in
plaats van den beminnelijken glim
lach, die hem tot nu toe steeds niet
verlaten had, vertoonde zijn anders
zoo knap gelaat een sombere, drei
gende uitdrukking.
„Hoe je er ook over moogt denken,
dierbare Edith, ik kan je tot mijn
leedwezen niet het genoegen doen,
naar een andere rijke erfdochter uit
te zien. Het is heel dwaas van je om
te denken, dat ik moeite doe voor
Ingeborg Wallioth, alleen om jou on
aangenaam te zijn. Ik doe het inte
gendeel, omdat het water mij letter
lijk tot aan de lippen is gestegen.
Waarschijnlijk zou ik haar ook geno
men hebben, indien zij oud en leelijk
was geweest; want geheel afgezien
van het feit, dat ik op een daadwerke
lijken steun van den professor wel niet
eerder zal kunnen rekenen, alvorens
ik tot zijn schoonzoon gepromoveerd
ben, is de verloving van een als al
gemeen zeer rijk bekend staand meisje
voor mij thans een onvoorwaardelijke
eisch, ter geruststelling van mijne
schuldeischers."
„Ter geruststelling van je schuld
eischers?" vroeg Edith met doffe stem.
„Je hebt dus schulden gemaakt?"
„Helaas ja! En zelfs meer dan ik in
twintig jaar zou kunnen betalen, als
ik geheel op eigen krachten aangewe
zen moest blijven. Als ik in deze
laatste drie weken wat lichtzinniger
ben geweest dan eigenlijk wel strikt
noodzakelijk was, dan zou ik tot mijn
verdediging kunnen aanvoeren, dat
anderen in de eerste opwelling van
smart wegens bedrogen liefde nog wel
veel slimmer hebben gehandeld en.
„Spreek mij niet meer van je lief
de!" viel zij hem heftig in de rede.
„Zeg liever, dat het voortreffelijk in
je berekening paste, den verrader te
spelen; want je verwierf je daardoor
immers een slavin, die als willoos
werktuig ook het verschrikkelijkste
moet verrichten, dat je hartelooze eer
zucht haar beveelt."
„Je schijnt er een genoegen in te
vinden de eenvoudigste dingen zoo
tragisch mogelijk op te vatten, lieve
Edith! Precies hetzelfde, wat wij op
het punt staan uit te voeren, gebeurt
dag in dag uit honderden malen, zon
der dat de wereld er iets bijzonders
in ziet."
Zij maakte een afwerende, verach
telijke handbeweging, alsof zij het
meer dan moe was, verder met hem
te redetwisten.
„Maar Ingeborg Wallroth zal je
nooit tot man nemen," zeide zij, „en
al zou zij er soms toe mogen besluiten,
dan zal de professor toch nimmer zijn
toestemming geven."
„Zonder jouw medewerking zou de
zaak stellig aldus kunnen eindigen en
juist daarom kom ik immers bij jou!
Juffrouw Ingeborg neem ik voor mijn
rekening, want in de eerste plaats zou
ik van jouw bemiddeling in dit geval
weinig heil verwachten en in de twee
de plaats meen ik het middel te ken
nen, waarmee dit schuwe vogeltje te
vangen is. Den professor echter, mijn
beste Edith, zul jij geheel en al voor
je rekening moeten nemen."
„Genoeg! Je bedoelingen zijn me
thans volkomen duidelijk. En wan
neer ik je nu zei, dat ik niet doen
kan hetgeen je van me verlangt, zou
je me dan weer evenals drie weken
geleden met een beleedigende bedrei
ging antwoorden? Zou je weer laf
genoeg zijn om de ongelukkige ge
beurtenissen bij den dood van mijn
armen vader weer op te rakelen?"
Doctor Artois maakte een veelbe-
teekenende beweging met de schou
ders, doch gaf geen antwoord.
„Je stilzwijgen beteekent ja, niet
waar? Maar je zult toch tenminste
den moed hebben, om je lafheid open
lijk te bekennen."
„Ik schrijf die sterke uitdrukking
uitsluitend op rekening van je opwin
ding, lieve Edith; je laatste vermoeden
kan ik evenwel niet tegenspreken. De
strijd om het bestaan is een strijd,
waarin geen pardon gegeven wordt en
in zulk een worsteling mag van alle
wapenen gebruik worden gemaakt."
„Ik had zulks kunnen weten. Laaf
mij nu alleen! Als de tijd daartoe ge
komen is, zul je mijn antwoord ver
nemen."
„Aangezien ik er niet aan twijfel,
of dit antwoord zal geheel in over
eenstemming zijn met je verstandige
levensopvatting, wil ik mij met deze
eenigszins orakelachtige uitspraak te
vreden stellen. Ik zal je dus monde
ling of schriftelijk er van in kennis
stellen, zoodra ik Ingeborg Wallroths
jawoord gekregen heb en jij zult dan
onmiddellijk met de succesvolle wel
sprekendheid der liefde je toekomsti-
gen echtgenoot bewerken, opdat hij
voorbereid is mijn aanzoek in ont
vangst te nemen en mij als schoon
zoon aan zijn hart te drukken. Of
zulks morgen geschieden zal of over
acht dagen of zelfs over vier weken,
kan ik nog niet zeggen, maar dat het
op zekeren dag gebeuren zal, is ab
soluut zeker!"
Edith ging naar de deur, die toe
gang gaf tot de huiskamer, waarin
haar huwelijksuitzet lag opgestapeld.
„Je hebt mijn antwoord gehoord,
ik heb je thans niets meer te zeggen.
Bovendien verwacht mijn moeder mij
daar binnen. Vaarwel!"
„Een koel afscheid na zulk een op
gewonden debat," merkte hij spottend
op. „Maar ik hoop, dat wij niet altijd
zoo afscheid van elkander zullen ne
men en ik zeg daarom niet „vaarwel"
maar „tot weerziens" en een geluk
kige toekomst toegewenscht!"
Bewegingloos stond Edith bij de
deur, totdat zijn schreden waren weg
gestorven. (Wordt vervolgd).